present simple/continuous

Who am I ?
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Who am I ?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

present simple/continues

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Wat weet je nog over de Present Simple?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple


Je gebruikt de Present Simple bij iets wat:

  • vaak
  • altijd 
  • nooit

Gebeurt.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple - hoe?
Bevestigende zin (+)
I sing a song.

She sings a song.
Ontkennende zin (-)
Vraagzin (?)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

present simple

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple: signal words
  • Always
  • Never
  • Often
  • Sometimes
  • Usually
  • Every day/week/month/year
  • Nowadays
  • Seldom
  • Regularly
  • Normally

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Present Continuous
Present Continuous

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
  • Wanneer gebruik je de Present Continuous?

  • Hoe maak je de Present Continuous? 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
  • De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
  • Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissen die:                   
  •    nu aan de gang zijn

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous
Subject +
Form of to be +
Verb + ing
I
Am/’m
Watching
TV.
You/we/they
Are/’re
Watching
TV.
He/she/it
Is/’s
Watching
TV.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
When
When something happens now. Something that happens for a while.
How
I                         am walking
he/she/it          is walking
you/we/they   are walking
Signal words
now, at the moment, !
Example 
The police are investigating the murder.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The Present Simple

Present Simple vs Present Continuous


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:
Pick the present continuous.
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 18 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Present simple:
welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 19 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Pick the present continuous.
A
She walks from the car park to the shopping centre.
B
She had been walking from the car park to the shopping centre.
C
She was walking from the car park to the shopping centre.
D
She is walking from the car park to the shopping centre.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Which sentence is in the present continuous?
A
He was working late.
B
He is working late.
C
He worked late.
D
He has worked late.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He always walks to school.

Slide 24 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple/ present continuous?
Shaun ........... now.
A
isn't singing
B
singing not
C
doesn't sing
D
sings not

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple <> Present Continuous

I ________ currently.
A
dance
B
am dancing

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Versterkende bijwoorden
Versterkende bijwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Versterkende bijwoorden

  • Je kunt een versterkend bijwoord gebruiken om de betekenis van het volgende woord te versterken. 

  • Ze staan voor het woord waarover ze iets zeggen.

  • That level is incredibly difficult.
  • He is so strong


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: Versterkende bijwoorden
very
really
absolutely
extremely
quite
so
too


erg
erg 
absoluut
enorm
redelijk
zo
te


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorzetsels
above
boven
under
onder
behind
achter
in front of
voor
around
om, rondom
between
tussen
near
in de buurt
next to
naast
at
bij
in
in
on
op
voorzetsels van plaatsen

Slide 31 - Tekstslide

let op!
als iets bovenop ligt of zit is het on

als iets of iemand op een bepaalde locatie is gebruik je at
Vul het juiste voorzetsel van beweging in: Susan went ...... the shop
A
across
B
through
C
down
D
into

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voorzetsel
I am ____ my friend's house.
A
by
B
at
C
over
D
up

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in: I will see you ... August
A
On
B
At
C
In
D
Down

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voorzetsel.
The plate is ______ the cutlery. (naast)
A
near
B
on
C
under
D
next to

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voorzetsel.
The cat is sleeping ______ the table. (onder)
A
above
B
in front of
C
behind
D
under

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

I'm sitting _____ two chairs
A
at
B
on
C
in
D
between

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in:

I sit ... my classmate
A
besides
B
next to
C
in front of

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Home)work exercises
2/3/6/8/9
timer
20:00

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies