Eindtoets havo 3

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Eindtoets havo 3 - leerstof
Grammatica
1.4 hoofd- en bijzinnen 
2.5 hoofd- en bijzinnen 
3.3 nevenschikkende en onderschikkende zinnen 
4.4 hoofd- en bijzinnen 
4.6 beknopte bijzin 
4.7 verkeerd aansluitende beknopte bijzin 
5.4 samentrekking 
5.5 foutieve samentrekking 
6.5 verkeerde aansluiting beknopte bijzin en foutieve samentrekking 


 

Slide 2 - Tekstslide

Eindtoets havo 3 - leerstof
Spelling
1.6 werkwoorden 
2.8 werkwoorden 
3.7 werkwoorden 
4.9 werkwoorden 
6.7 werkwoorden 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Stappenplan:
1. bepaal om welke werkwoordsvorm het gaat: persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief.
2. pas de juiste regels toe bij de gevonden werkwoordsvorm

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm
1. Bepaal in welke tijd de zin staat (t.t of v.t)
2. Bepaal welke persoon is gebruikt (1e/2e/3e pers.)
3. Bepaal het getal (enkelvoud/meervoud)

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Mogelijkheden: ik-vorm, ik-vorm + t, infinitief

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm           stam

infinitief - stam - ik-vorm
lopen - lop - loop
vind - vind - vind
reizen - reiz - reis

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
1. Bepaal of het een sterk of zwak werkoord is (klankverandering?)
2. Sterk? Leren!
3. Zwak: gebruik kofschipregel

LET OP: in de verleden tijd gebruik je NOOIT een dt-spelling!

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
Kofschipregel ('t ex-kofschip/'t sexy fokschaap)

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
2 mogelijkheden: eindigend op d/t (zwakke ww) of eindigend op -en (sterke ww: leren!)

Wanneer d of t?
1. Kijk naar verleden tijd met kofschipregel.
Ik huilde - ik heb gehuild
Ik werkte - ik heb gewerkt

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Wanneer d of t?
2. Doe de verlengproef
rimpelen - de gerimpelde huid - gerimpeld
rijpen - het gerijpte fruit - gerijpt

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan pv/volt.dw

Slide 12 - Tekstslide

De bouwkundige heeft ....... (berekenen) hoe groot het dakterras mag zijn.
A
berekend
B
berekent
C
berekenen

Slide 13 - Quizvraag

Het goede nieuws werd .... (overschaduwen) door het bericht dat Teun komende zomer .... (verhuizen).
A
overschaduwt, verhuist
B
overschaduwt, verhuisd
C
overschaduwd, verhuist
D
overschaduwd, verhuisd

Slide 14 - Quizvraag

De arts ... (vermoeden) dat zijn patiënt niet zal ... (berusten) in de situatie.
A
vermoedt, berusten
B
vermoed, berusten
C
vermoed, berustte
D
vermoedt, berustten

Slide 15 - Quizvraag

Vorige week ... (oogsten) de zangeres veel lof met haar optreden.
A
oogste
B
oogstten
C
oogst
D
oogstte

Slide 16 - Quizvraag

Nadat de invaller had ... (scoren), ... (glimmen) hij van trots.
A
gescoort, glom
B
gescoord, glom
C
gescoord, glimde
D
gescoort, glimde

Slide 17 - Quizvraag

Oefenen met werkwoordspelling
1. Elza heeft ... (beloven) dat ze de brief vandaag nog ... (bezorgen).
2. Toen de kinderen ... horen) dat het feest niet doorging, ... (barsten) ze in huilen uit.
3. Wanneer ... (worden) je moeder nu .... (opereren) aan haar knie?
4. Tot aan zijn dood heeft mijn opa elke woensdagavond ... (bingoën).
5. (Melden) ... vreemde geluiden bij de beheerder van het pand.

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden
1. beloofd (vd), bezorgt (pv - tt)
2. hoorden (pv - vt), barstten (pv -vt)
3. wordt (pv - tt)
4. gebingood (vd)
5. meld (gebiedende wijs = ik-vorm)

Slide 19 - Tekstslide

Grammatica
Eerst eens kijken wat jullie al weten!

1.4 is namelijk herhaling van klas 2.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe kun je zien of een zin enkelvoudig of samengesteld is?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een hoofd- en een bijzin?

Slide 22 - Open vraag

Samengestelde zinnen worden aan elkaar verbonden met een voegwoord. Geef drie voorbeelden van voegwoorden die een hoofdzin aan een bijzin kunnen verbinden.

Slide 23 - Open vraag

1.4 hoofd- en bijzinnen
Samenvatting:
  • Een enkelvoudige zin telt één persoonsvorm, een samengestelde zin telt twee persoonsvormen. Samengestelde zinnen worden aan elkaar verbonden met een voegwoord.
  • In een hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar. Een hoofdzin is dus een zelfstandige zin. In een bijzin staan er andere zinsdelen tussen de persoonsvorm en het onderwerp. Een bijzin heeft altijd een hoofdzin nodig.

Slide 24 - Tekstslide

2.5 hoofd- en bijzinnen
Als twee hoofdzinnen met elkaar verbonden worden, gebruiken we nevenschikkende voegwoorden
en, want, maar, of
Als een hoofdzin wordt verbonden aan een bijzin, gebruiken we onderschikkende voegwoorden.
daarom, hoewel, tenzij, nadat, terwijl, toen (etc)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

3.3 nevenschikkende en onderschikkende zinnen
In deze paragraaf wordt geoefend met de theorie uit 2.5. Je vindt er geen nieuwe leerstof. 
Oefening:
1. Maak een onderschikkende, samengestelde zin met in het eerste deel 'thuis' en in het tweede deel 'feest'.
2. Maak een nevenschikkende, samengestelde zin met in het eerste deel 'shoppen' en in het tweede deel 'uitverkoop'.

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Wim moest van zijn ouders om twaalf uur thuis zijn, hoewel het feest pas om een uur afgelopen was.

2. Lois wil vanmiddag gaan shoppen, want er is overal uitverkoop.

Slide 28 - Tekstslide

4.4 Hoofd- en bijzinnen (herhaling)
Noteer van onderstaande zinnen of deze onderschikkend of nevenschikkend is. Waaraan kun je dat zien?
1. Veel mensen kunnen  niet goed slapen als ze 's avonds te veel koffie gedronken hebben.
2. Die voetballer mocht wel aan de wedstrijd beginnen, maar hij werd na een half uur al gewisseld.

Slide 29 - Tekstslide

4.4 Hoofd- en bijzinnen (herhaling)
Antwoorden
1. onderschikkend - voegwoord 'als' 
HZ = Veel mensen kunnen niet goed slapen
BZ = ze ’s avonds te veel koffie gedronken hebben
2. nevenschikkend - voegwoord 'maar'
HZ = Die voetballer mocht wel aan de wedstrijd beginnen
HZ = hij werd na een half uur al gewisseld

Slide 30 - Tekstslide

4.6 Beknopte bijzin
Een beknopte bijzin is een bijzin die korter is opgeschreven. Je kan van deze bijzin een volledige bijzin maken, door een onderwerp en persoonsvorm toe te voegen. Dit moet hetzelfde zijn als in de hoofdzin. 

Slide 31 - Tekstslide

4.6 Beknopte bijzin
Kenmerken:
- geen onderwerp
- geen persoonsvorm
- voltooid of onvoltooid deelwoord aanwezig of te + infinitief

Slide 32 - Tekstslide

4.6 Beknopte bijzin
Goed voorbeeld:
Hard lopend werden de boeven door de politie in de gaten gehouden. 
Terwijl de boeven (onderwerp) hard liepen, werden de boeven (onderwerp) door de politie in de gaten gehouden.

Slide 33 - Tekstslide

4.6 Beknopte bijzin
Goed voorbeeld:
Na het gat ontdekt te hebben, waarschuwde hij de dijkbewaking.

Nadat hij het gat ontdekt heeft, waarschuwde hij de dijkbewaking.

Slide 34 - Tekstslide

4.6 Beknopte bijzin
Fout voorbeeld:
Wachtend op het perron bleek de trein al vertrokken. (De trein staat niet op het perron te wachten)

Slide 35 - Tekstslide

4.7 Verkeerd aansluitende beknopte bijzin
Hierbij is het denkbeeldige onderwerp niet hetzelfde als het onderwerp van de hoofdzin.
VB. De autocoureur zette zijn racewagen hevig rokend aan de kant.
Onderwerp HZ = de autocoureur
Beknopte BZ = hevig rokend
Denkbeeldige ow = de racewagen

Slide 36 - Tekstslide

4.7 vervolg
Aangekomen bij ons vakantiehuisje bleek het naast een drukke snelweg te liggen.

OW HZ = het huisje
Beknopte bijzin = Aangekomen bij ons vakantiehuisje
Denkbeeldige onderwerp van de beknopte bijzin = we

Slide 37 - Tekstslide

5.4 Samentrekking
Een samentrekking komt voor bij nevenschikkende zinnen, dus bij twee hoofdzinnen. Je kan woorden weglaten die al eerder zijn genoemd. Dat is een samentrekking.
VB. Wij hebben vandaag een toets Nederlands en morgen wiskunde. 
(Wij hebben vandaag een toets Nederlands en morgen hebben we een toets wiskunde.)

Slide 38 - Tekstslide

5.5 Foutieve samentrekking
Hierbij worden woorden weggelaten die niet weggelaten mogen worden.
3 regels:
Het weggelaten woord moet in allebei de zinnen:
1. bij zinsontleding hetzelfde zinsdeel zijn
2. bij woordsoortbenoeming dezelfde woordsoort zijn
3. dezelfde betekenis hebben

Slide 39 - Tekstslide

5.5 vervolg
Als aan één van de regels niet wordt voldaan, is er sprake van een foutieve samentrekking.

Om deze te ontdekken, ga je stap voor de stap de regels langs!

Slide 40 - Tekstslide

5.5 vervolg
VB. Ze maakte eerst zichzelf en daarna de bedden op.
1. welk woord weggelaten? opmaken
2. zinsontleding? beide zinnen pv
3. woordsoort? beide zinnen ww
4. betekenis? opmaken zin 1 heeft andere betekenis dan in zin 2

DUS FOUTIEVE SAMENTREKKING!
Verbetering: Ze maakt eerst zichzelf op en ze maakte daarna de bedden op.

Slide 41 - Tekstslide

5.5 vervolg
VB. De docent nam afscheid en werd een prachtig cadeau aangeboden.
1. welk woord weggelaten? de docent
2. zinsontleding? in zin 1 ow, in zin 2 mv
DUS FOUTIEVE SAMENTREKKING!
Verbetering: De docent nam afscheid en hem werd een prachtig cadeau aangeboden.

Slide 42 - Tekstslide

5.5 vervolg
VB. Piet is een natuurliefhebber en dan ook vaak in het bos.
1. weggelaten woord? is
2. zinsontleding? beide zinnen pv
3. woordsoort? in zin 1 is 'is' een koppelwerkwoord, in zin 2 is 'is' een zelfstandig ww.
DUS FOUTIEVE SAMENTREKKING
Piet is een natuurliefhebber en (hij) is dan ook vaak in het bos.

Slide 43 - Tekstslide

6.5 herhaling
Verkeerd aansluitende beknopte bijzin + foutieve samentrekking

Slide 44 - Tekstslide