Stofwisseling & Spijsvertering NOG opdrachten erbij MAKEN

Algemene Theorie Lichaamsbehandeling Stofwisseling & Spijsvertering
1 / 109
volgende
Slide 1: Tekstslide
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 109 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Algemene Theorie Lichaamsbehandeling Stofwisseling & Spijsvertering

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffwisseling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lichaamsbehandeling
Onderwerpen:
  • Beenderen
  • Spieren
  • Haren
  • Ademhaling
  • Stofwisseling
  • Spijsvertering
  • Uitscheiding

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
- Stofwisselingsprocessen
- Spijsverteringsorganen
- De spijsvertering
- Voedingstoffen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je bezit kennis van de anatomie en fysiologie van stofwisseling.
Je bezit kennis van de anatomie en fysiologie van de spijsvertering.
Je bezit kennis van  de voedingsstoffen: koolhydraten, eiwitten, vetten, water, vitaminen en
mineralen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stofwisseling

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De stofwisseling - metabolisme
De stofwisseling haalt voedingsstoffen uit voeding zoals koolhydraten, vetten en eiwitten en maakt hier energie en bouwstoffen van. 

Basaalmetabolisme = grondstofwisseling;  lichaam in rust   

Slide 7 - Tekstslide

Gezonde voeding en een goede stofwisseling zijn belangrijk om een gezonde huid te hebben.

Voor alles wat we doen is energie nodig. Wanneer we ons inspannen zoals tijdens het sporten of intensief lichamelijk werk zullen we meer energie nodig hebben dan wanneer we slapen of nauwelijks actief zijn. Het stofwisselingsproces zorgt er voor dat ons lichaam de energie krijgt die het nodig heeft.

Zoals eerder is verteld gaat de stofwisseling altijd door. Ook wanneer het lichaam in volledige rust verkeerd. Dit noemen we grondstofwisseling of basaalmetabolisme. 

Stofwisselingsproces
In elke levende cel is er stofwisseling. 
Bij stofwisseling zetten cellen stoffen uit de voeding om in stoffen die nuttig zijn voor het lichaam (energie). 
Voedingsstoffen leveren energie en  bouwstoffen, daardoor:
- Kan het lichaam zichzelf warm houden
- Voor werking organen, hartslag, ademhaling, beweging

Slide 8 - Tekstslide

De stofwisseling haalt voedingsstoffen (koolhydraten, eiwitten, vetten) uit voedsel en levert energie en bouwstoffen aan het lichaam. We kunnen zeggen dat stofwisseling het opnemen, omzetten en verbranden van voedingsstoffen is dat ons lichaam binnenkrijgt. Door dit proces kan je lichaam zichzelf warm houden maar wordt ook een deel van de vrijgekomen energie gebruikt voor de werking van organen, je hartslag, ademhaling en beweging.  
Afvalstoffen die na verbranding vrijkomen worden afgevoerd door het lichaam.
Assimilatie - Dissimilatie
Assimilatie = de opbouw van kleine moleculen naar grote moleculen (koolhydraten, vetten, eiwitten, etc.). Hiervoor is energie nodig die verkregen wordt uit bijvoorbeeld dissimilatie. Dus de opbouw van nieuwe stoffen (bijv. spieropbouw)
Dissimilatie = de afbraak van (grote) moleculen tot kleine moleculen. Hierbij komt energie vrij (anaeroob of aeroob). 
Dus de afbraak van stoffen om energie vrij te maken.

Slide 9 - Tekstslide

Assimilatie heeft te maken met de opbouw van het lichaam en wordt ook wel anabolisme genoemd. Veel stoffen uit voeding zoals koolhydraten, eiwitten en vetten zijn lichaamsvreemd. Dit betekent dat deze stoffen omgezet moeten worden in iets waar het lichaam iets mee kan. Het stofwisselingsproces assimilatie zorgt ervoor dat deze lichaamsvreemde stoffen omgezet worden in lichaamseigen brand- en bouwstoffen. De lichaamseigen stoffen die dan ontstaan dragen bij aan de opbouw van het lichaam.

Dissimilatie heeft te maken met de afbraak/ verbranding van stoffen en wordt ook wel katabolisme genoemd. Door middel van dit stofwisselingsproces wordt energie aan het lichaam geleverd. Dit gebeurt via cellen die, nadat ze via assimilatie brandstoffen hebben ontvangen, stoffen verbranden. Een deel van de energie die daarbij vrijkomt wordt gebruikt om het lichaam op temperatuur te houden. De energie die overblijft draagt zorg voor het in stand houden van allerlei lichaamsprocessen zoals de werking van de organen, hartslag of ademhaling.  

Als je je inspant en de dissimilatie (verbranding) is hoger dan de assimilatie (opbouw) val je af.  
Andersom geldt dit ook. Als je lichaam meer voedingsstoffen binnen krijgt (assimilatie) dan je verbrandt (dissimilatie) kom je aan


Kleine stof 
(weinig energie)
Grote stof 
(veel energie)
Assimilatie
Dissimilatie
Energie
Energie
Dissimilatie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn vier stelsels die samenwerken om stofwisseling mogelijk te maken:
- De spijsverteringsorganen
- De bloedsomlooporganen
- De ademhalingsorganen
- De uitscheidingsorganen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij van de stofwisseling?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stofwisseling?
A
Het omzetten van gassen in andere gassen
B
Het omzetten van stoffen in andere stoffen.
C
Het omzetten van gassen in andere stoffen
D
het omzetten van stoffen in andere gassen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grondstofwisseling is:
A
Hoeveelheid energie voor je lichaam, in rust.
B
Hoeveelheid energie nodig voor activiteit.
C
Hoeveelheid energie die uit voedsel komt.
D
Hoeveelheid energie voor rust én activiteit.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelsels maken stofwisseling mogelijk?
A
Spijsverteringsstelsel en ademhalingsstelsel
B
Ademhalingsstelsel en bloedsomloop
C
Alle antwoorden zijn goed
D
Bloedsomloop en uitscheiding

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke komt eerst? De stofwisseling of de spijsvertering?
A
Stofwisseling
B
Spijsvertering

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een levenskenmerk van een organisme is stofwisseling.
Wat hoort er niet bij stofwisseling?
A
ademhalen
B
voeden
C
uitscheiden
D
reageren op prikkels

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ASSIMILATIE
DISSIMILATIE
OPBOUW
VERBRANDING

Slide 18 - Sleepvraag

..
Spijsvertering

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is spijsvertering?
 Gaat om basis behoeften -> eten en drinken
 - Spijs = voedsel
 - Spijsvertering = voedsel vertering in het lichaam
 - Spijsverteringskanaal; Mond, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm (dit zijn de spijsverteringsorganen)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taken spijsverteringskanaal
- Opname van voedsel
- Mechanische verkleining en mening
- Chemische verwerking
- Vervoer door het spijsverteringskanaal
- Overdracht voedingsstoffen aan het bloed (resorptie)
- Uitscheiding

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies 
spijsvertering
Functies spijsvertering

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spijsverteringskanaal
- Mond
- Keelholte
- Slokdarm
- Maag
- Darmen​
Spijsverteringsstelsel
​- Spijsverteringskanaal
- Lever
- Galblaas
- Alvleesklier​

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spijsverteringskanaal
Mondholte
Keelholte
Slokdarm
Maag
Dunne darm
Dikke darm
Endeldarm
Anus

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mondholte
- Gebit: hakt en vermaalt het voedsel 
- Speeksel: Amylase breekt koolhydraten af tot glucose.
- Tong: zorgt dat het goed kan mengen met het speeksel. Verplaatst het voedsel in de mond  en naar het keelgat. Bevat maakpapillen.



Slide 25 - Tekstslide

- Slikreflex = Automatische slikbeweging die
plaatsvindt wanneer de tong het voedsel
naar het achterste deel van de mondholte
verplaatst.
Keelholte
Ruimte achter de mondholte en neusholte. De keelholte gaat over in de slokdarm.
Huig sluit neusholte als er voedsel wordt doorgeslikt.





 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slokdarm
Verbinding tussen keelholte en maag
- Achter de luchtpijp
- Geen enzymen
- Verplaatst het voedsel door een samentrekkende beweging = peristaltiek
- kringspieren zorgen voor de peristaltische bewegingen richting de maag. 



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maag
Links in de buik, vlak onder het middenrif
- Functies maag: 
1. Kneden en fijnmaken van voedselbrokken.
2. Doden van bacteriën.
3. Verder afbreken van eiwitten.
Enzymen: protease en lipase



Slide 28 - Tekstslide

- Tijdens het kneden van het voedsel wordt het gemengd met: Maagsap, doodt bacteriën en breekt het voedsel in nog kleinere stukken af. 

- Maagsap = Zoutzuur, enzymen (proteasen) en water.
- Via een gat, kringspier (maagportier), glijdt het naar de dunne darm. 
Dunne darm
Bestaat uit: twaalfvingerige darm, nuchtere darm en kronkeldarm
- Belangrijkste deel van spijsverteringsstelsel, 
   opname in bloed en lymfe
- Invloed op de bloedcirculatie en
   huidverkleuringen 
- Heeft invloed op de bloedcirculatie, het
   vochtgehalte en huidverkleuringen







Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dikke darm
Bestaat uit: blinde darm, karteldarm en endeldarm
- Verzamelen van onverteerbare resten
- Onttrekken van vocht aan de spijsbrij

Slide 30 - Tekstslide

- Alles wat niet kon worden opgenomen in dunne darm, restjes.
- Onverteerde resten verzamelen en onttrekt vocht uit waardoor het indikt.
- Bestaat ook uit 3 onderdelen:
1. Blinde darm
2. Karteldarm
3. Endeldarm (verzamelt de ontlasting en via de anus verlaat het, het lichaam) bestaat uit 2 sluitspieren: Uitwendige sluitspier en inwendige sluitspier. 
Endeldarm / Anus
Functies:
- Verzamelen van ontlasting = feces
- Uitscheiden van ontlasting

Anus
Bestaat uit twee sluitspieren:
- Uitwendige willekeurige sluitspier (dwarsgestreept)
- Inwendige onwillekeurige sluitspier (glad)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ondersteunende spijsverteringsorganen
Alvleesklier; alvleeskliersap en houd bloedsuiker in balans
Lever; gal, productie van eiwitten, opslag van energie en brandstof, verwerking en afvoeren afvalstoffen
Galblaas; Ondersteuning functie lever bij het verteren van vetten.
Controleert verdeling voedingsstoffen en energie.


Slide 32 - Tekstslide

Alvleesklier
ligging: achter de maag
productie: alvleeskliersap

Lever
ligging: rechtsboven in de buikholte
productie: gal
- Functies 
1. Productie van eiwitten
2. Productie en opslag van energie
 en brandstoffen
3. Verwerking en afvoer van afvalstoffen
4. Maakt gal aan

Galblaas
Ondersteuning functie lever bij het verteren van vetten.
Controleert verdeling voedingsstoffen en energie.

Wat weet je van de spijsvertering?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is spijsvertering?
A
Het proces waarbij voedsel wordt afgebroken en opgenomen.
B
De opslag van voedsel in het lichaam.
C
Het transport van voedsel door het lichaam.
D
Het kauwen en slikken van voedsel.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar begint de spijsvertering?
A
Dunne darm
B
Mond
C
Maag
D
Endeldarm

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde van de spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, maag, mondholte

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn spijsverteringsenzymen?
A
Hormonen die de spijsvertering reguleren.
B
Vitamines die helpen bij de spijsvertering.
C
Enzymen die voedsel afbreken voor opname.
D
Vetten die worden afgebroken in de darmen.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stof breekt vetten af in de spijsvertering?
A
Amylase
B
Pepsine
C
Lipase
D
Protease

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spijsverteringsenzym helpt bij de vertering van zetmeel?
A
Trypsine
B
Lipase
C
Pepsine
D
Amylase

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spijsverteringsenzym helpt bij de vertering van eiwitten?
A
Amylase
B
Lipase
C
Protease
D
Pepsine

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet de maag aan de spijsvertering ?
A
voedsel kneden en mengen met maagsap
B
niets
C
glucagon toevoegen
D
indikken voedsel

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van dit orgaan in de spijsvertering?
A
Gal verwijderen
B
Gal maken
C
Gal opslaan
D
Gal verteren

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan speelt een belangrijke rol in de spijsvertering?
A
De milt, door de productie van rode bloedcellen.
B
De nieren, door het filteren van afvalstoffen.
C
De alvleesklier, door het produceren van spijsverteringssappen.
D
De lever, door het opslaan van voedingsstoffen.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de onderdelen van de spijsvertering in de goed volgorde.
mond
slokdarm
maag
dunne darm
dikke darm
Keelholte
anus

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit deel verbindt de mond met de slokdarm
Hierin wordt voedsel dat via de slokdarm uit de mond komt verder gekneed en fijn gemaakt
Dit deel is vele meters lang
Dit deel vervoert voedsel verder het spijsverteringskanaal in
Klieren in de wand vormen slijmstoffen en glijstoffen
Met dit deel kun je genieten van je eten

Keelholte

Maag

Dunne darm

Slokdarm

Dikke darm

Mondholte

Slide 45 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen
 Koolhydraten
Eiwitten
Vetten
Water
Vitaminen
Mineralen

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen
Brandstoffen (energie vrij maken):
- vetten en koolhydraten
Bouwstoffen (complexe moleculen bouwen):
- eiwitten en water
Hulpstoffen (bij  stofwisselingsprocessen):
- vitaminen en mineralen

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten - Suikers
Bij de spijsvertering worden koolhydraten afgebroken tot glucose.

Verteerbare koolhydraten : zetmeel en suikers
Onverteerbare koolhydraten: voedingsvezels goed voor de darmwerking

Slide 49 - Tekstslide

Koolhydraten zijn koolstofverbindingen met meer dan één OH-groep (zuurstof en waterstof) per molecuul. 

Bij de spijsvertering worden koolhydraten afgebroken tot glucose, de eenvoudigste suiker die veel in de natuur voorkomt. 

Cosmetische producten met een verzachtende en zuiverende werking bevatten vaak koolhydraten. 
Koolhydraten
- Brandstof voor je lichaam
- Houdt bloedsuiker op peil
- Leveren energie 
- Goede werking darmen

Enzym amylase breekt koolhydraten af 
Zitten in brood, aardappels, pasta, rijst etc

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten -
Proteïnen
- Bouwstoffen voor mens en dier.
- Kunnen niet door de huid worden opgenomen, maar aminozuren, de kleinste deeltjes, wel. 
- Deze worden gebruikt in cosmetische producten.

Slide 51 - Tekstslide

Aminozuren
Crèmes en masker
Vermoeide en oudere huid

Stimuleren aanmaak nieuwe cellen
Eiwitten zijn grote, ingewikkelde moleculen waarin enkele honderden aminozuren aan elkaar zijn gekoppeld. Eiwitten zijn de bouwstoffen voor mens en dier en bevatten de vijf elementen koolstof, waterstof, zuurstof, stikstof en zwavel. In het lichaam vindt voortdurend vervanging van eiwitten plaats. Eiwitten kunnen niet door de huid worden opgenomen, maar aminozuren, de kleinste deeltjes, wel. Deze worden gebruikt in cosmetische producten die opbouw en herstel van de huid stimuleren.

Eiwitten zijn grote, ingewikkelde moleculen waarin enkele honderden aminozuren aan elkaar zijn gekoppeld. Eiwitten zijn de bouwstoffen voor mens en dier en bevatten de vijf elementen koolstof, waterstof, zuurstof, stikstof en zwavel. In het lichaam vindt voortdurend vervanging van eiwitten plaats. Eiwitten kunnen niet door de huid worden opgenomen, maar aminozuren, de kleinste deeltjes, wel. Deze worden gebruikt in cosmetische producten die opbouw en herstel van de huid stimuleren.
Eiwitten - Proteïne
Functie:  Zorgt voor groei / opbouw en ontwikkelingsprocessen in het lichaam
Risico: Een teveel aan eiwitten wordt opgeslagen als reservestof

Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. Aminozuren zijn kleine moleculaire deeltjes wat makkelijker wordt opgenomen door het lichaam

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten eiwitten
Dierlijke eiwitten: 
Vlees, zuivel, vis en ei

Plantaardige eiwitten: 
Sojabonen, peulvruchten, noten, groenten en fruit

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetten
- levert energie en warmte in de kleinste cellen
- Isolatie
- In vet oplosbare vitamines - ADEKF
- Vetten hebben voordelen en nadelen voor de gezondheid van de mens


Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vetten
- Onverzadigde vetten, goed voor je lichaam
- Verzadigde vetten, verhogen cholesterol en kunnen hart- en vaatziekte veroorzaken

- Vet wordt afgebroken door het enzym lipase 
- Vet wat niet verbrand wordt, wordt opgeslagen in onderhuids bindweefsel.

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water
Het lichaam bestaat voor 60% uit water

Functie: Water is nodig voor het uitvoeren van processen in het lichaam
- bouwstof voor cellen
- transportmiddel
- temperatuur regeling

Dranken, fruit en groente

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij van voedingsstoffen?

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van koolhydraten?
2 antwoorden zijn goed :)
A
Vetten afbreken in het lichaam
B
Energie voorzien aan het lichaam
C
Bloeddruk verlagen
D
Ondersteunen van hersenfunctie

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke producten bevatten veel koolhydraten?
A
B
C
D

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

glucose is een koolhydraat/suiker:
A
waar
B
niet waar
C
soms
D
hetzelfde als insuline

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdfunctie van eiwitten?
A
warmte isolerend voor organen
B
energiebron
C
onderhuids bindweefsel werkt als stootkussen
D
opbouw en herstel van cellen en weefsels

Slide 61 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heten de verbindingen waaruit eiwitten zijn opgebouwd?
A
Aminozuren
B
Suikerketens
C
Cholesterolen

Slide 62 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Proteïnen
Lipiden
Sacchariden

Koolhydraten

Vetten

Eiwitten

Slide 63 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voedingsmiddel hoort waarbij?
koolhydraten
Eiwitten
Vetten

Slide 64 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Amylase
Lipase
Protease
Pepsine
Koolhydraten
Eiwitten
Vetten
Eiwitten

Slide 65 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vetten
eiwitten
koolhydraten
vitaminen
mineralen
Hulpstof
brandstof
bescherming
bouwstof
brandstof

Slide 66 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vitaminen

Slide 67 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitaminen
Hulpstoffen die helpen bij het voorkomen van ziektes.

Lichaam kan zelf geen vitamines maken.
Bij een te kort ontstaat een hypovitaminose.
Bij een te veel ontstaat een hypervitaminose.

Provitamine zijn stoffen waaruit het lichaam zelf sommige vitamine kan maken onder bepaalde omstandigheden.

Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitaminen
Zijn geïsoleerde (enkelvoudige) werkstoffen.
Dringen dieper in de huid.
Hebben elk een eigen werking.
- In vet oplosbaar: A-D-E-K
- In water oplosbaar: B-C-H

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine A
Retinol

- Regulerend op de talgklier
- Anti-keratiniserend
- Reguleert en normaliseert de talgklier 
- Aanmaak schildklierhormoon

Komt voor in vette vis, gekleurde groente, melk en boter. 


Provitamine A = caroteen/ bèta caroteen

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine D
Calciferol
- Beendervorming ( sterke botten )
- Vorming van tanden en kiezen

Komt voor in melkproducten en eieren
Wordt ook verkregen door zonlicht

Provitamine D = ergosterol
 

Slide 71 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine E
Tocoferol
- Antioxidant (beschermt tegen huidveroudering)
- Stimuleert doorbloeding van de huid (dus betere zuurstofopname)
- Beschermt bloedvaten

Komt voor in plantaardige oliën, noten, eiren, zaden, groente en fruit


Slide 72 - Tekstslide


Vitamine E zit in plantaardige oliën (zonnebloemolie, sojaolie, olijfolie, koolzaadolie), margarine, graanproducten, noten (amandelen, pinda's, hazelnoten), eieren, zaden en pitten, fruit (mango, kiwi) en groente (boerenkool, broccoli, spinazie, asperges, bieten, rode paprika, tomaten en avocado's).
Vitamine K
- Bloedstolling
- Stelt de lever in staat het enzym protrombine te vormen

Komt voor in groente, eieren en lever
Dit vitamine word aangemaakt in de dikke darm door de colibacterie


Slide 73 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine B
Thiamine

- Energie leverancier

In graan en peulvruchten, aardappels, melk, eieren, vis en vlees



Slide 74 - Tekstslide

Vitamines zijn beschermende stoffen als hoofdfunctie. Vitamine B is daarnaast ook een brandstof vanwege de energielevering 
vitamine C ascorbinezuur
- Weerstand
- Anti-oxidant tegen huidveroudering
- Opbouw van bindweefselvezels als collageen, elastine en tussenstof
- Bevordert wondgenezing
- Licht blekend
- Gunstig voor bloedvaten en bindweefsel
- Stimuleert vorming van rode bloedcellen

In aardappelen, groente en fruit

Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vitamine B8
Biotine 
Voeger vitamine H 

- Houd huid, haar en nagels gezond
advies bij vollere wimpers en wenkbaruwen 
- Maakt energie vrij uit koolhydraten, eiwitten en vetten

In eieren, melk, sojaproducten, noten en pinda’s.

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij van vitamines?

Slide 77 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat is de werking van vitamine A?
A
maakt de talgproductie normaal
B
versnelt de talgproductie
C
remt de talgproductie
D
doet niets

Slide 78 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine zit in groente?
A
Vitamine A en C
B
Vitamine C en K
C
Vitamine A en D

Slide 79 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt beïnvloed door vitamine A?
A
beendervorming
B
bloedstolling
C
gezichtsvermogen

Slide 80 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine zorgt voor een goede wondgenezing ?
A
Vit A
B
Vit B
C
Vit C

Slide 81 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt beïnvloed door vitamine C?
A
bloedstolling
B
collageenvorming
C
gezichtsvermogen

Slide 82 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke vitamine zorgt voor de aanmaak van collageen en heeft depigmenterende werking
A
VIT A
B
VIT B / panthenol
C
VIT C/ascorbinezuur
D
VIT D

Slide 83 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vitamine zorgt voor sterke botten?
A
Vitamine P
B
Vitamine D
C
Vitamine A
D
Vitamine K

Slide 84 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine wordt gemaakt in de huid?
A
B
B
C
C
K
D
D

Slide 85 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine stimuleert de huiddoorbloeding?
A
Vitamine B
B
Vitamine E
C
Vitamine K

Slide 86 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine zit in groente?
A
Vitamine A, C, E en K
B
Vitamine B en D
C
Vitamine A, B en C

Slide 87 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitamine is niet in vet oplosbaar?
A
A
B
B
C
D
D
E

Slide 88 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vitaminen zijn oplosbaar in water?
A
Vitamine A en D
B
Vitamine B en C
C
Vitamine E en K

Slide 89 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vitamine wordt aangemaakt in de dikke darm?
A
Vitamine A
B
Vitamine B
C
Vitamine P
D
Vitamine K

Slide 90 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt beïnvloedt door vitamine K?
A
bloedstolling
B
collageenvorming
C
gezichtsvermogen

Slide 91 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wateroplosbaar
Vetoplosbaar
Vitamine A
Vitamine B
Vitamine C
Vitamine D
Vitamine E

Slide 92 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

speelt een rol in de bloedstolling
Regulering van talgklieren
regulering weefselstofwisseling
goede doorbloeding
Vitamine A
Vitamine B
Vitamine E
Vitamine K

Slide 93 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mineralen

Slide 94 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Voedingsstoffen die nodig zijn om het lichaam goed te laten functioneren.
- Kan het lichaam niet zelf aanmaken.
- Halen we uit onze voeding.

  • Calcium
  • Fluor
  • Fosfor
  • Jodium
  • Kalium 
  • Natrium 
  • IJzer
  • Zwavel
Mineralen

Slide 95 - Tekstslide

Stimuleren van stofwisselingsprocessen.
Mineralen dienen als bouwstoffen en worden niet aangemaakt door het lichaam zelf. Zonder mineralen zijn verschillende stofwisselingsprocessen niet mogelijk.
Calcium
Functie: 
Opbouw en stevigheid gebit
Opbouw van beenderen, skelet.

Komt voor in: 
Melkproducten
Groene groenten (in mindere mate)

Slide 96 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fluor
Functie:
Opbouw en bescherming tandglazuur.

Komt voor in:
Tabletjes, tandpasta, hele kleine hoeveelheden in water, hee en witvis (en vele anderen)

Slide 97 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fosfor
Functie:
Opbouw en stevigheid botten
Stofwisselingsprocessen

Zit in: melkproducten, vlees, vis, peulvruchten, volkoren producten, en eieren



Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jodium
Functie:
Aanmaak en goede werking van het schildklierhormoon - Thyroxine


Komt voor in:
Zout, zee producten, brood, eieren, melkprocuten en water.



Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kalium
Functie:
Bloeddruk, vochthuishouding en het samentrekken van de spieren. 

Komt voor in:
Aardappelen, noten, melk, bouillon, groenten en fruit. 




Slide 100 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natrium
Functie:


Vochthuishouding, trekt vocht aan
Bloeddruk samen met kalium.
Samenstrekken spieren
Bestanddeel bloedplasma

Zit in:
Wordt extra toegevoegd aan brood, kaas en vleeswaren (maar zit in heel veel voedingsmiddelen), keukenzout.



Slide 101 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwavel
Functie:
Verhoorningsproces
Bestanddeel van aminozuren (eiwitten)

Zit in: Knoflook, eieren, ui, prei, brood en kaas


Slide 102 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ijzer
Functie:
Aanmaak Hemoglobine (rode bloedcel)

Komt voor in:
Vlees(waren), vis, groene bladgroenten, peulvruchten,  aardappelen en volkorenbrood. 




Slide 103 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking mineralen
- Kalium en natrium: vochthuishouding
- Calcium en fosfor: beendervorming
- Fluor, calcium en fosfor: gebit
- Jodium: vorming schildklierhormoon
- Ijzer: vorming hemoglobine
- Zwavel: vorming van aminozuren 
- Koper: vorming pigment

Slide 104 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke mineralen en vitaminen zijn nodig voor de botvorming?
A
Calcium en natrium
B
Calcium en vitamine D
C
Natrium en vitamine D

Slide 105 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Energierijke stoffen
Bouwstoffen
Beschermende stoffen

suiker

zetmeel
vetten
eiwitten
mineralen
vitaminen
vetten
mineralen
water

Slide 106 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht

Slide 107 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les: Uitscheiding

Slide 108 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sympatisch zenuwstelsel is actief bij ACTIE

Werking: 
  • Stimulerend/activerend ogen hart longen
  • Behalve op de spijsvertering

  • Bevordert dissimilatie 

  • De prikkeloverdracht staat onder invloed van:
  • Adrenaline
  • Nor-adrenaline


Parasympathisch zenuwstelsel

Werking:
  • Rustgevend/kalmerend
  • Behalve op de spijsvertering

  • Bevordert assimilatie

  • De prikkeloverdracht staat onder invloed van acetylcholine

Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies