Samenvattingsles T2_3V

Samenvattingsles T2_3V
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenvattingsles T2_3V

Slide 1 - Tekstslide

Agenda les
  • korte herhaling van de stof van het proefwerk
  • zelf aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 1
Schaarste en ruilen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.1
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  • Je kunt de 4 productiefactoren onderscheiden en voorbeelden noemen
  • Je kun het verschil uitleggen tussen een consumptie en een kapitaalgoed.

Slide 4 - Tekstslide

Samenvatting opdracht De Productiefactoren

Slide 5 - Tekstslide

Vrije en schaarse goederen
Schaars goed:
  • Zijn goederen die zijn geproduceerd met de productiefactoren.
  • Daarom moet je ervoor betalen.
Vrije goederen:
  • goederen waarvoor je niet hoeft te betalen.
  • goederen die niet schaars zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Behoeften en middelen
Behoeften: De wensen van mensen. (basis en luxe= overig)
Middelen: zaken waarmee de behoeften vervuld kunnen worden (o.a tijd en geld)
Consumeren:
Is het kopen van goederen (gebruiks- of verbruiks) of diensten.
Jij bent de consument.
Zelfvoorziening:
Het zelf maken van producten (verlenen van diensten).

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.2
  • Je kent de 3 soorten uitgaven en kunt van alle drie een voorbeeld geven.
  • Je weet wat een budget is en budgetlijn en kunt die opstellen. 
  • Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en andersom

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen par 1.2
Budgetlijn; een lijn die aangeeft welke mogelijkheden van besteding er zijn met een bepaald budget. (keuzes en schaarse goederen)


Budgetplan of begroting; vergelijkt de toekomstige verwachte inkomsten met de verwachte uitgaven.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld budgetlijn
Algemene formule budgetlijn:

Budget = P₁ x q₁ + P₂ x q₂

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Verschuiving 1
Door budgetverandering:
  • Budget wordt hoger
  • Stel dat je in plaats van € 45 opeens € 54 tot je beschikking hebt.
  • Dan kun je maximaal 18 flessen drinken of 36 zakken chips kopen.

Budgetlijn verschuift evenwijdig

Slide 12 - Tekstslide

Verschuiving 2
De Prijs verandert:
  • Stel dat de prijs van een zak chips verhoogt wordt van € 1,50 naar € 1,80.
  • Dan kun je met een budget van € 45 nog maar 25 zakken chips kopen.
  • Wanneer je al je geld uitgeeft aan drinken, verandert er niets.

De helling van budgetlijn verandert.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Voorbeeld budgetlijn
Algemene formule budgetlijn:

Budget = P₁ x q₁ + P₂ x q₂
Toegepast op bovenstaande formule
45           =5x         +15y

Slide 15 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Vaste lasten; verplichte uitgaven die regelmatig terug komen.
  • Dagelijkse uitgaven; regelmatig terugkerende uitgaven die je van je huishoudgeld betaalt. 
  • Incidentele grote uitgaven; (grote) uitgaven die maar af en toe voorkomen. 

Slide 16 - Tekstslide

Omrekenen van week naar een maand 
  1. jaar = 12 maanden = 52 weken.
Weekbedrag × 52 = jaarbedrag.
Jaarbedrag ÷ 12 = maandbedrag.
Dat kan ook in één keer:
Weekbedrag × 52 ÷ 12 = maandbedrag

Voorbeeld: Je krijgt € 7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
€ 7,50 × 52 ÷ 12 = € 32,50

Slide 17 - Tekstslide

Omrekenen van maand naar een week
  1. jaar = 12 maanden = 52 weken.
Maandbedrag × 12 = jaarbedrag.
Jaarbedrag ÷ 52 = weekbedrag.
Dat kan ook in één keer:
Maandbedrag × 12 ÷ 52 = weekbedrag

Voorbeeld: Je abonnement kost € 32,50 per maand. Hoeveel is dat per week?
€ 32,50 × 12 ÷ 52 = € 7,50

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.3
  • Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil. 
  • Je kent drie nadelen van directe ruil 
  • Je kunt de relatie indirecte ruil, arbeidsverdeling en arbeidsproductiviteit in eigen woorden omschrijven.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Verschil directe en indrirecte ruil
Directe ruil; goederen ruilen voor goederen.
Indirecte ruil; product verkopen in ruil voor geld.

Indirecte ruil handiger dan directe ruil want?:
  1. Indirect ruilen kost veel minder tijd en moeite.
  2. Er is veel arbeidsverdeling mogelijk. 
  3. Er is veel schaalvergroting mogelijk. 

Slide 21 - Tekstslide

Arbeidsverdeling: de taken verdelen.
Schaalvergroting: grote hoeveelheden van hetzelfde product verkopen

Slide 22 - Tekstslide

Ruilen met geld
Arbeidsproductiviteit; het aantal stuks dat een werknemer in een bepaalde periode kan produceren.
Specialisatie; Het zich toeleggen op een beperkt aantal werkzaamheden.

Bron 5 blz 21

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen par 1.4
  • Je kunt de verschillende waarden van geld in praktijksituaties benoemen.
  • Je kunt uitleggen waardoor een waarde kan dalen of stijgen
  • Je kunt de drie functies van geld onderscheiden
  • Je kunt omschrijven in welke situaties in het betalingsverkeer je chartaal en giraal geld gebruikt.

Slide 24 - Tekstslide

Par 1.4: 4 waardes van geld
  1. Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
  2. Intrinsieke waarde; is de materiaalwaarde van het geld. (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).
  3. Interne waarde; staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro kan kopen.
  4. Externe waarde; staat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro kunt kopen.

Slide 25 - Tekstslide

3 functies van geld
  1. De ruilfunctie: ruilen van producten tegen geld
  2. De rekenfunctie: via de prijs van een product kun je de waardes van verschillende producten met elkaar vergelijken.
  3. De oppotfunctie: vermogen in geld aanhouden.

Slide 26 - Tekstslide

Chartaal geld: het tastbare geld. De munten en biljetten.
Giraal geld: onzichtbare geld, geld op je betaalrekening

Slide 27 - Tekstslide

Paragraaf 1.6

Slide 28 - Tekstslide

Paragraaf 1.6

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 1.6

Slide 30 - Tekstslide

Paragraaf 1.6

Slide 31 - Tekstslide

Hoofdstuk 2
De markt van vraag en aanbod

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoelen hst 2  deel 1
  • Je kunt met behulp van een vraaglijn de prijs en gevraagde hoeveelheid uitrekenen.
  • Je kunt uitleggen hoe en wanneer de vraag verandert en wanneer de gevraagde hoeveelheid verandert.
  • Je kunt met behulp van gegevens en formules de aangeboden hoeveelheid bepalen.
  • Je kunt uitleggen hoe en wanneer het aanbod verandert en wanneer de aangeboden hoeveelheid verandert.

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen hst 2  deel 2
  • Je kunt de vraag en aanbodlijn tekenen.
  • Je kunt met behulp van een grafiek (of formules) van vraag en aanbod het evenwicht op de markt, een overschot of tekort aflezen (of berekenen). 
  • Je kunt het marktmechanisme in eigen woorden uitleggen en toepassen op een aanbodoverschot of vraagoverschot.

Slide 34 - Tekstslide

Vraaglijn: verband tussen prijs en hoeveelheid (dalende lijn)
Hoeveel stuks de consument bij een bepaalde prijs wil kopen

Slide 35 - Tekstslide

Verandering op(=langs) en van de vraaglijn

Slide 36 - Tekstslide

Een verandering van de vraaglijn?
  • Het inkomen van de consument daalt of stijgt.
    - inkomen stijgt vraaglijn naar rechts
  • De smaak van de consumenten verandert.
    - product aantrekkelijker vraaglijn naar rechts
  • Het aantal consumenten daalt of stijgt.
    - aantal stijgt dan vraaglijn naar rechts
  • De prijs van een concurrent daalt of stijgt.
    - prijs concurrent stijgt dan vraaglijn naar rechts

Slide 37 - Tekstslide

Aanbodlijn
  • Geeft bij iedere prijs aan hoeveel stuks de producenten willen aanbieden.
  • Stijgende lijn. 
  • Dester hoger de prijs dester hoger de aangeboden hoeveelheid.
  • Qa=5P-25 dus bij een prijs van 5 wordt er niks aangeboden.
Qa=5P-25

Slide 38 - Tekstslide

Marktevenwicht
  • Vraag en aanbod zijn aan elkaar gelijk.
  • Bij een evenwichtsprijs van 14,- is de evenwichtshoeveelheid 16 stuks.
  • Berekenen door Qv=Qa
    (volgende dia)

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeeld bereken de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid
Qa= 5P-250
Qv= -4P+ 1.000
Evenwicht > Qa=Qv
5P-250= -4P+1.000
9P=1.250
P*= 138,89
Prijs invullen in Qa of Qv
Qa*= 5 x 138,89 -250= 444,45 kg
Controle: Qv*= -4x138,89+1.000= 444,44 kg
Verschil komt door afronden prijs

Qa
Qv

Slide 40 - Tekstslide

Marktmechanisme par 2.3 blz 52 en 53
  • De evenwichtsprijs= 1,40
  • Bij een prijs van 1,- is er een VRAAGoverschot.
    Er wordt 500.000 kg gevraagd en 200.000 kg aangeboden
  • Door opbieden zal de prijs gaan stijgen tot de evenwichtsprijs van 1,40 en de evenwichtshoeveelheid van 400.00 kg
  • De evenwichtsprijs= 1,40
  • Bij een prijs van 2,- is er een AANBODoverschot. 
  • Aanbieders raken hun aardappels niet kwijt en zullen die gaan aanbieden voor een lagere prijs.
  • Prijs zal dalen tot de evenwichtsprijs van 1,40 en de evenwichtshoeveelheid van 400.00 kg 

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Zelf aan de slag- voorbereiding PW
  • kijk of je alle opdrachten gemaakt en nagekeken hebt van hst 1 en par 2.1, 2.3 en 2.6 (antwoorden staan in teams en in de elo)
  • Oefen de opgaven die je onjuist gemaakt hebt nog eens als voorbereiding. Kan ook online. Tekenen vraag en aanbodlijn kun je ook de tekenbladen blz 304 en 305 gebruiken. Oefen dit wel.
  • Kijk naar de feedback leerlingbespreking.
  • Oefen echt met rekenvaardigheden par 1.6 als je onvoldoende had voor 1e toets. Kan ook online. Dan krijg je meteen feedback)
  • Leer de begrippen van hst 1 en par 2.1, 2.3 en 2.6 (plus aanbodlijn en aangeboden hoeveelheid uit par 2.2).
  • Leer de samenvatting hst 1 (blz 40) en hst 2 deel vraag en aanbod (blz 73)
  • Maak oefen voor de toets hst 1  (blz 36 en 37) en oefen voor de toets hst 2 alleen opgave 1 (blz 68)
  • Oefen online e.v.t:
    -de begrippentrainer hst 1
    - test jezelf van 1 paragraaf van hst 1 want dan kun je de oefentoets online maken
    - test jezelf van paragraaf 2.1 en 2.3

Slide 44 - Tekstslide