Spellingsles 16/01/2022
1 / 28
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Taxi woorden
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Verleden tijd van: vermijden
Ik ____________
Ik ____________
A
Ik vermijd
B
Ik vermeet
C
Ik vermeed
D
Ik heb vermeden
Slide 4 - Quizvraag
Tegenwoordige tijd van: bieden
De man____________
De man____________
A
De man biedt
B
De man bied
C
De man bood
D
De man heeft geboden
Slide 5 - Quizvraag
Voltooide tijd van: nemen
zij ___________
zij ___________
A
Zij nam
B
Zij heeft geneemt
C
Zij namen
D
Zij heeft genomen
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Verkleinwoorden
-aajte
oma --> omaatje
-aajte
oma --> omaatje
Slide 9 - Woordweb
Verkleinwoorden
-ootje
auto --> autoojte
-ootje
auto --> autoojte
Slide 10 - Woordweb
Verkleinwoorden
-uutje
menu --> menuujte
-uutje
menu --> menuujte
Slide 11 - Woordweb
Verkleinwoorden
-nkje
ketting --> kettinkje
-nkje
ketting --> kettinkje
Slide 12 - Woordweb
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Open vraag
beoefenen
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
categorie 1: hakwoord
B
categorie 9: voorvoegsel
C
categorie 12: achtervoegsel
D
categorie 10: klankgroepwoord
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Open vraag
de sport
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
categorie 13: kilowoord
B
categorie 2: zingwoord
C
categorie 8: langermaakwoord
D
categorie 15: centwoord
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Open vraag
de tactiek
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
categorie 23: caféwoord
B
categorie 18: colawoord
C
categorie 12: achtervoegsel
D
categorie 17: politiewoord
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Open vraag
de techniek
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
categorie 3: luchtwoord
B
categorie 7: eeuw-ieuw-woord
C
categorie 8: langermaakwoord
D
categorie 4: plankwoord
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Open vraag
fanatiek
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
1 keer categorie 10: klankgroepwoorden
B
2 keer categorie 10: klankgroepwoorden
C
3 keer categorie 10: klankgroepwoorden
D
categorie 19: tropisch-woord
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Open vraag
het beweginkje
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
categorie 12: achtervoegsel
B
categorie 9: voorvoegsel
C
categorie 10: klankwoordgroep
D
categorie 11: verkleinwoord
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Open vraag
fantastische
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
twee keer categorie 10: klankgroepwoorden
B
categorie 11: verkleinwoordje
C
categorie 19: tropisch woord
D
drie keer categorie 10: klankgroepwoorden
Slide 27 - Quizvraag
salto's
Welke categorie(en)?
Welke categorie(en)?
A
twee keer categorie 10: klankgroepwoorden
B
drie keer categorie 10: klankgroepwoorden
C
categorie 14:komma-s-woord
D
categorie 16: komma-s-meervoud
