voorbehouden handelingen, basiskennis medicatie

Voorbehouden en risicovolle handelingen
en basiskennis over medicatie
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorbehouden en risicovolle handelingen
en basiskennis over medicatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbehouden en risicovolle  handelingen
Wet BIG: Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

Wet die voorwaarden schept voor het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg en de patiënt (zorgvrager) beschermt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zowel verzorgenden als verpleegkundigen vallen onder de wet BIG
Verzorgende IG = Artikel 34-beroep. 
  • rechtmatig de titel Verzorgende-IG
  • Je mag (onder voorwaarden) enkele voorbehouden handelingen uitvoeren. 
  • Verpleegkundige staat geregistreerd in het BIG-register en valt onder het tuchtrecht.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basishandelingen die je uit mag voeren op eigen initiatief
  • meten van de temperatuur;
  • tellen van de pols;
  • meten van de saturatie (zuurstofverzadiging).


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Risicovolle handeling
Als er bij de zorgvrager directe schade kan ontstaan bij het foutief uitvoeren van de handeling.
  • toedienen van sondevoeding;
  • spoelen van de blaas;
  • verzorgen van een stoma;
  • verrichten van complexe wondzorg;
  • hanteren van domotica;
  • verwijderen van hechtingen;
  • toedienen van zuurstof;
  • uitzuigen van mond- en keelholte;
  • oplossen van medicijnen in een infuuszak;
  • verwijderen van een infuusnaald.








Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbehouden handelingen
Risicovolle handelingen zijn voorbehouden handelingen als er onaanvaardbare risico's bestaan bij ondeskundige uitvoering. 
  • Inbrengen van een buis in een lichaamsholte, zoals het katheteriseren van de blaas en inbrengen van een maagsonde.
  • Inspuiten van een middel via een holle naald in lichaamsweefsel of bloedvat, zoals bij de toediening van medicijnen of oplossingen per injectie of per infuus.
  • Verwijderen van vocht of weefsel uit een orgaan met behulp van een naald, zoals bij bloedafname (venapunctie) en de hielprik bij de pasgeborene.

katheteriseren van de blaas bij een vrouw;
inbrengen van een neusmaagsonde;
subcutaan injecteren;
intramusculair injecteren;
intraveneus injecteren;
uitvoeren van de hielprik bij een pasgeborene.







Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorwaarden voorbehouden handelingen uitvoeren

De handeling vindt plaats in opdracht van een zelfstandig bevoegde zorgverlener.
Jij bent als zorgverlener voor het uitvoeren van de handeling bevoegd en bekwaam.

Voor verpleegkundigen: Functioneel zelfstandige bevoegdheid.
Je mag een opdracht van een zelfstandig bevoegde zorgverlener uitvoeren zonder dat deze opdrachtgever erbij aanwezig is




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bevoegd en bekwaam
Bevoegd zijn wil zeggen: je bent gekwalificeerd om als verzorgende te werken omdat je een diploma hebt behaald. 
Om bevoegd te blijven moet je wel jouw bekwaamheid op peil houden.

Bekwaam zijn houdt in dat je de handeling volgens de afgesproken regels en procedures uitvoert. Dat betekent dat je:
het doel en de gevolgen van de handeling kent;
de technische uitvoering kunt verrichten;
alle zorgvuldigheidseisen in acht neemt;
weet wat je moet doen als er complicaties optreden;
bij voorkeur de handeling recent hebt uitgevoerd.

Bekwaamheidsverklaring in instelling.





Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drie vormen van aansprakelijkheid

Civielrechtelijke aansprakelijkheid, tussen burgers onderling of tussen werkgever en werknemer.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid, tussen overheid en burger.
Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid, tussen zorgverlener en zorgvrager/naaste.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicijn
een chemische stof (of een combinatie van meerdere chemische stoffen) met een genezende werking op mens en/of dier.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk doel heeft een medicijn?

Slide 11 - Woordweb

het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn;
het stellen van een geneeskundige diagnose;
het herstellen, verbeteren of wijzigen van fysiologische functies in het lichaam.
Doel medicijn
Causale werking (bestrijden oorzaak, genezende werking) b.v. antibiotica
Symptoombestrijder b.v. pijnstiller, slaapmedicatie
Tekorten aanvullen b.v. vitamines of insuline
Profylactische werking (voorkomen van ziekte) b.v. tetanusinenting

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een placebo?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Placebo

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antibiotica
A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Preventieve werking

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline
A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Placebo

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Preventieve werking

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke medicijnvormen ken je?


Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke toedieningswegen
zijn er voor een medicijn?

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswegen: enterale of parenterale toediening, lokaal toedienen.
Via het maag-darmstelsel, buiten het maag-darmstelsel om of direct op de plaats van werking.

Slide 22 - Tekstslide

pleisters, medicijnen onder de tong of medicijnen die ingeademd worden
Snelheid opname
Snelheid afhankelijk van toediening:
Opdracht
Geef van elk punt 2 voorbeelden van medicatie
Via maag/darmstelsel
Via bloedbaan
Langzame opname
Buiten maag/darmstelsel
Snel/rechtstreeks in bloedbaan
Snelle werking
Lokaal
Direct op de plaats
Niet in bloedbaan

Slide 23 - Tekstslide

via de mond (bijvoorbeeld tabletten, capsules, drankjes of druppels), via de anus (bijvoorbeeld zetpillen of klysma's)
Retard vertraagde afgifte

injecties of andere manieren (bijvoorbeeld pleisters, medicijnen onder de tong of medicijnen die ingeademd worden). 

Noem van elke soort opname een voorbeeld
 Farmacokinetiek: Wat doet het medicijn met het lichaam?
opname: snelheid en mate waarin medicijn wordt opgenomen (absorptie) en toedieningswegen.

verdeling: via maagdarmstelsel en bloedbaan verdeeld, verplaatsen naar weefsels buiten bloedbaan.
omzetten: in lever waarna uitscheiding kan plaatsvinden.
uitscheiding: voornamelijk via nieren en lever.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Met farmacokinetiek wordt bedoeld wat er in het lichaam met het medicijn gebeurt. Dit begint met de opname van het medicijn in de bloedbaan en eindigt met de uitscheiding ervan.
Je ziet dat er een aantal termen bij staan
 

Therapeutische werking/onderdosering/medicijnintoxicatie
Toxisch gebied - therapeutisch gebied - subtherapeutisch gebied

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

De halfwaardetijd (t1/2) is de tijd die nodig is om een medicijn de helft van de oorspronkelijke plasmaconcentratie te laten bereiken. De concentratie van het medicijn daalt deels door (re)distributie en gedeeltelijk door metabolisme en uitscheiding. De halfwaardetijd verschilt per medicijn en kan sterk uiteenlopen. Soms is de halfwaardetijd enkele minuten, maar soms ook vele uren tot een dag.
De halfwaardetijd bepaalt het interval waarmee je medicijnen moet toedienen. Een medicijn met een korte t1/2 moet je vaker toedienen, bijvoorbeeld wel 4 of 6 keer per dag. Bij een medicijn met een lange t1/2 kun je volstaan met 1 of 2 keer per dag.

Medicatietermen
Groepsnaam
Stofnaam/generieke naam
Merknaam/handelsnaam

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indicatie, contra-indicatie en interactie
Indicatie: voor welke klacht of ziekte wordt het medicijn voorgeschreven.

Contra-indicatie: reden of omstandigheid om een bepaald geneesmiddel niet of onder bepaalde voorwaarden toe te passen.


Interactie: onderlinge wisselwerking van geneesmiddelen die zorgen voor een  verminderde werking of een te sterke werking van het medicijn. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke risico's zitten er aan het gebruik van medicatie?

Sleep het risico naar de juiste definitie.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stapeling
Ontwennings verschijnselen als je stopt
Je hebt steeds meer nodig voor hetzelfde effect
Overgevoeligheid
Medicijnen werken op elkaar in
Ongewenste of onbedoelde effecten van de medicatie
Cumulatie
Verslaving
Gewenning
Allergische reactie
Interactie
Bijwerkingen

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie kan onderverdeeld worden in groepen




Medicatie die bloeddruk beïnvloeden
Antistollingsmiddelen
Medicatie om bloedarmoede te behandelen
Medicatie voor hart- en bloedsomloop
Medicatie voor de luchtwegen (onderste en bovenste)
Maagmedicijnen
Plasmedicijnen
Laxeermiddelen
Medicijnen tegen diarree
Vitaminen





Kalmerende medicijnen
slaapmedicijnen
medicatie voor hormoonhuishouding
medicatie tegen suikerziekte
anti-epileptica
cytostatica
parkinsonmedicatie
pijnstillers
antibiotica



Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Lesopdracht deskundig omgaan met medicatie

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antistollingsmiddelen = anticoagulantia
Werking: Verminderen stollen van het bloed
Soorten: - Vitamine K antagonisten (VKA). 
                   - Directe orale anticoagulantia (DOAC's, ook wel 
                      NOAC's genoemd)
                   - Parenterale (subcutane) anticoagulantie.  
Voorbeelden medicatie:
Vitamine K antagonisten: Marcoumar ® Fenprocoumon = werkzame stof. Acenocoumarol
DOAC/NOAC: Xarelto ® (rivaroxaban), Pradaxa ® (dabigatran), Eliquis®(apixaban), 
                            Lixiana®(edoxaban)
Parenterale/subcutane: Clexane ® (enoxaparine), Fraxiparine ® (nadroparine) , 
                                                   Arixtra® (fondaparinux)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Anticoagulantia
Indicatie: 
  • Het verminderen van het risico op beroertes en embolieën ten gevolge van bloedstolsels bij patiënten met bepaalde hartritmestoornissen
  • Behandeling van bloedstolsels en embolen
  • Kleplijden 

Contra-indicatie:
  • Patiënten met een hoger bloedingsrisico
  • Leverinsufficiëntie

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Marcoumar
Merknaam: Marcoumar
Stofnaam: Fenprocoumon 
Medicijngroep: vitamine K antagonist
Indicatie: bij trombose, bepaalde hartritmestoornissen, na hartinfarct/CVA om herhaling te 
                     voorkomen
Werking: zorgt ervoor dat bloed minder makkelijk samenklontert (antistollingsmedicijn)
Bijwerking: bloedingen (meestal in huid, spieren, maag-darmstelsel, tractus urogenitalis (in 
                         urinewegen en geslachtsorganen), hersenen, baarmoeder, lever, galblaas, oog).
                          misselijkheid, diarree, braken, verminderde eetlust
Toedieningsvorm: tablet
Aandachtspunt bij inname: zonder kauwen innemen met wat vloeistof. Innemen aan eind van de middag of begin van de  avond.
Interactie met andere medicijnen: De ontstekingsremmende pijnstillers fenylbutazon en piroxicam mag u NIET gebruiken. 
                                             Voorzichtig met  ibuprofen, naproxen en ketoprofen: verhogen de kans op bloedingen in maag en darmen. 
                                                                        Noscapine, een hoestmiddel. De werking van fenprocoumon neemt toe.
Contra-indicatie








Veranderingen in medicatie 
doorgeven aan trombosedienst

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies