In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Zouten
Slide 1 - Tekstslide
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
lading
plaats
1+
verwaarloosbaar
proton
neutron
elektron
kern
kern
geen
1-
elektronen-wolk
1,0u
1,0u
massa
Slide 2 - Sleepvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Deeltje 1 is een:
Deeltjes 1 heeft de formule:
Dit deeltje gebaseerd op beryllium, met het symbool Be.
kern
molecuul
ion
elektronenwolk
Be2+
Be2-
2 e- te weinig
2 e- te veel
Slide 3 - Sleepvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Door het afstaan van een elektron raakt het natriumatoom 1 positief geladen.
Door het opnemen van een elektron raakt het chlooratoom 1 negatief geladen.
K-schil
proton
neutron
atoomkern
elektron
Cl
natriumchloride
ion
Cl1-
Slide 4 - Sleepvraag
Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
element
atoomnr.
protonen
elektronen
neutronen
Mn4+
25
25
16
A
25
B
29
C
21
D
41
Slide 5 - Quizvraag
Een bepaald goud-ion bevat 76 elektronen, 79 protonen en 118 neutronen.
Wat is de lading van dit goud-ion?
A
1+
B
4+
C
3+
D
2+
Slide 6 - Quizvraag
In mineraalwater komen verschillende deeltjes voor. Een daarvan is nitraat.
Tot welk soort deeltjes behoort nitraat?
A
moleculen
B
atomen
C
metalen
D
ionen
Slide 7 - Quizvraag
Zouten zijn altijd ______ bij kamertemperatuur.
Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
A
vloeibaar
B
opgelost
C
gasvormig
D
vast
Slide 8 - Quizvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
chroom(III)nitraat
Cr(NO3)3
Zouten bestaan altijd uit minimaal 1 postief geladen ion en 1 negatief geladen ion.
Een zoutformule of ionverhoudingsformule is altijd neutraal opgeschreven. Dat wil zeggen dat er evenveel postieve ladingen zijn als negatieve ladingen.
In een zoutnaam wordt de lading van het positieve metaal-ion tussen haakjes gezet met Romijnse telling. Dit hoeft alleen als er meerdere iontypes van zijn. Er bestaat bijvoorbeeld croom(III) en crhoom(VI).
3+ lading
index
metaal ion
1- lading
coëfficiënt
samengesteld ion
molecuul
Slide 9 - Sleepvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Type vergelijking? vergelijking
De binding tussen de ionen heet de ionbinding. Een elektrostatische aantrekkingskracht tussen positief en negatief geladen deeltjes.
De binding tussen de moleculen heet de Vanderwaalsbinding. Deze binding is afhankelijk van de massa van het molecuul.
Type rooster? rooster
In oplossing worden de losse ionen omringt door een watermantel. In de formule noteren we dit tussen haakjes met aq.
Watermoleculen zijn een soort kleine mini-magneetjes. Het zuurstof deel is iets negatief geladen en het waterstofdeel iets positief geladen.
watermolecuul
positief ion
negatief ion
neerslag
indamp
neutraal
oplos
ion
reactie
Slide 10 - Sleepvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
goed oplosbaar
matig oplosbaar
slecht oplosbaar
koper(II)carbonaat
ijzer(III)fosfaat
magnesiumhydroxide
lood(II)chloride
calciumsulfaat
zilversulfaat
ammoniumsulfaat
calciumchloride
bariumbromide
Slide 11 - Sleepvraag
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
1
chroom(VI)fluoride
2
( ) ( )
3
4
( ) ( )
5
Cr
Cr6+
F
F1-
1x
2x
3x
4x
5x
6x
7x
Cr6+
Cr
F
F1-
1
6
5
Cr6+
Cr
F
F6
F1-
Cr5+
Cr5+
Cr6
Slide 12 - Sleepvraag
Positief geladen ionen bestaan uit
A
niet-metalen (binas geel)
B
niet-metalen (binas blauw)
C
metalen (binas geel)
D
metalen (binas blauw)
Slide 13 - Quizvraag
Welk positief ion vormt met fosfaat-ionen een neerslag? Gebruik binas.
A
kalium-ion
B
natrium-ion
C
zink(II)-ion
D
ammonium-ion
Slide 14 - Quizvraag
Positief ion
Negatief ion
Sleep de zinnen naar de juiste locatie.
Elektronen opnemen geeft een
Elektronen afstaan geeft een
Metaalatoom vormt een
Een niet-metaalatoom vormt een
Slide 15 - Sleepvraag
Sleep de ionen naar de juiste locatie.
CO32-
PO43-
OH-
NH4+
NO3-
nitraat-ion
ammonium-ion
hydroxide‑ion
fosfaat-ion
carbonaat-ion
Slide 16 - Sleepvraag
Na2SO3
Cu3(PO4)2
Fe2(CO3)3
Sleep de juiste zoutnaam achter de verhoudingsformule.
natriumsulfaat
natriumsulfiet
koper(II)fosfaat
koper(IV)fosfaat
ijzer(II)carbonaat
ijzer(III)carbonaat
Slide 17 - Sleepvraag
Sleep de volgende zouten naar de juiste locatie?
Goed oplosbaar
Slecht oplosbaar
Matig oplosbaar
natriumnitraat
calciumsulfaat
magnesiumsulfide
aluminiumhydroxide
ijzer(II)fosfaat
kaliumfluoride
kwik(I)nitraat
lood(II)chloride
Slide 18 - Sleepvraag
Sleep de onderdelen naar de juiste locatie.
Metalen
Zouten
Moleculaire stoffen
H2O
CuSn
CO2
Mangaan
CuCl
C₆H₁₂O₆
Natriumbromide
Slide 19 - Sleepvraag
Welke stoffen zijn zouten?
Sleep deze formules naar de afbeelding van zoutwinning.
NaCl
HCl
H2S
P2O5
CaO
CO2
Fe2O3
SO3
BaF2
ZnS
SnCl2
K2O
Slide 20 - Sleepvraag
Wat voor soort stof is dit?
A
Zout
B
Metaal
C
Moleculaire stof
Slide 21 - Quizvraag
Geleidt deze stof stroom?
C6H12O6(aq)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof
Slide 22 - Quizvraag
Welke stoffen geleiden WEL stroom.
Vloeibare moleculaire stof
Vloeibaar metaal
Vast zout
Vloeibaar zout
Vast metaal
Vaste moleculaire stof
Slide 23 - Sleepvraag
Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
METALEN
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
water
natriumjodide
koperoxide
calcium
koolstof
methaan
goud
kaliumfluoride
kwik
Slide 24 - Sleepvraag
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
natriumjodide
CuO
NH3
methaan
KF
NH4+
Slide 25 - Sleepvraag
enkelvoudige ionen
A
Geladen moleculen
B
moleculen
C
Atomen
D
Geladen Atomen
Slide 26 - Quizvraag
Negatief geladen ionen bestaan uit
A
niet-metalen (binas geel)
B
niet-metalen (binas blauw)
C
metalen (binas geel)
D
metalen (binas blauw)
Slide 27 - Quizvraag
Geleidt een moleculaire stof stroom?
A
nooit
B
alleen in opgeloste vorm
C
opgelost en gesmolten
D
altijd
Slide 28 - Quizvraag
Welk positieve ion bestaat uit niet-metaalatoomsoorten?
Slide 29 - Open vraag
Opbouw van zouten
Vaste zouten hebben een kristalrooster.
Naam zout:
eerst metaal, dan niet-metaal
Natrium-Chloride (rationeel)
keukenzout (triviaal)
Slide 30 - Tekstslide
Zoutoplossingen
zouten bestaan uit positieve en negatieve Ionen (geladen deeltjes)
Vaste zouten geleiden geen stroom. Vloeibaar of gesmolten wel.
zouten (ionaire stoffen)
metaal met niet-metaal
(blauw) (geel)
Slide 31 - Tekstslide
Zouten: eigenschappen van zouten
Dus zouten hebben de volgende eigenschappen:
Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen
Zouten hebben een kristalrooster
Zouten zijn bij kamertemperatuur vast
Zouten hebben hoge smeltpunten
Gesmolten en opgelost geleiden zouten stroom
vaste zouten geleiden geen stroom
de totale lading van een zout is nul
Slide 32 - Tekstslide
geef de oplosvergelijking van het oplossen van aluminiumnitraat
Slide 33 - Open vraag
geef de vergelijking van het indampen van een oplossing van koper(II)chloride