In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Nettoloon =
A
brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)
B
brutoloon - loonbelasting
C
brutoloon - sociale premies
D
brutoloon
Slide 1 - Quizvraag
Is er werk voor jou
herhaling hst 5
Slide 2 - Tekstslide
Je brutoloon is €1.850. Daarop wordt €165 aan loonbelasting en €92 aan sociale premies ingehouden. Wat is je nettoloon?
Slide 3 - Open vraag
1.Een CAO geldt alleen voor een bepaalde bedrijfstak 2. Een werkgever mag afwijken van een CAO, als dit in voordeel van de werknemer is
De weringen zijn:
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
allebeide zijn onjuist
C
allebeide zijn juist
Slide 4 - Quizvraag
Waar of niet waar? Het nettoloon is hoger dan het brutoloon
Slide 5 - Open vraag
Het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid noemen we
A
De beroepsbevolking
B
De samenleving
C
De arbeidsmarkt
D
De beroepsmarkt
Slide 6 - Quizvraag
De beroepsbevolking in de gemeente Hoogeveen telt 43.000 mensen. De werkloosheid is 5.5%. Hoeveel inwoners zijn werkloos?
A
2390 inwoners
B
2365 inwoners
Slide 7 - Quizvraag
Sanne is sinds een maand werkloos. Ze heeft een WW-uitkering die 70% van haar loon is. Haar laatst verdiende loon was €1.825. Hoeveel uitkering krijgt Sanne?
Slide 8 - Open vraag
Bij werkloosheid is de vraag naar arbeid groter / kleiner dan het aanbod? vul in: kleiner of groter
Slide 9 - Open vraag
arbeidsmotieven
Slide 10 - Woordweb
Juist of onjuist? 1. Een werkgever mag jou minder betalen dan het wettelijk minimumloon 2. Het minimumjeugdloon geldt voor jongeren van 15 tot 21 jaar.
A
beiden zijn onjuist
B
beiden zijn juist
C
1 is juist 2 is onjuist
D
1 is onjuist, 2 is juist
Slide 11 - Quizvraag
In welk antwoord staan voorbeelden van beroepen in de tertiaire sector?
A
winkels, visserij en fabrieken
B
winkels, fabrieken en scholen
C
winkels, fabrieken en banken
D
winkels, banken en transportbedrijven
Slide 12 - Quizvraag
Welk begrip hoor bij de volgende omschrijving?
Iedereen heeft zijn eigen specialisatie, iedereen doet waar hij/zij goed in is
A
arbeidsspecialisatie
B
werkverdeling
C
arbeidsverdeling
Slide 13 - Quizvraag
Welke beweringen zijn juist?
1. Een zzp'er heef vaak een eenmanszaak 2. een zzp 'er kan personeel in dienst hebben 3. als een zzp'er failliet gaat, moet hij dit betalen met al zijn privégeld
A
alleen 1 is juist
B
alleen 1 en 2 zijn juist
C
elke bewering is juist.
D
geen van de beweringen zijn juist
Slide 14 - Quizvraag
aanbod van arbeid
vraag naar arbeid
Beroepsbevolking
werkgelegenheid
Slide 15 - Sleepvraag
In welke sector werkt deze man? De primaire, secundaire, tertiaire of quartaire?
Slide 16 - Open vraag
De arbeidsparticipatie neemt af door:
A
afname door: overlijden en pensionering
B
afname door : geboorte en dood
C
afname door: pensionering en ontslag
Slide 17 - Quizvraag
Werkloosheid die ontstaat doordat de economie verslechtert noem je:
A
structurele werkloosheid
B
frictiewerkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
Slide 18 - Quizvraag
welke vorm van werkloosheid heeft de volgende oorzaken:
- verplaatsing van productie naar lagelonenlanden - verouderde producten worden niet meer gemaakt - werk wordt overgenomen door robots en machines