Zwakke werkwoorden feesttenten

Zwakke werkwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel 
Aan het eind van de les kun je het zwakke werkwoord vervoegen.


Slide 2 - Tekstslide

Hoe goed begrijp je de zwakke werkwoorden op dit moment?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Video

Het zwakke werkwoord
Wohnen (wonen)
Stam: wohn-
Uitgang
fe
ich (ik)
e
du (jij)
st
er /sie /es (hij/zij/het)
t
wir (wij)
en
ihr (jullie)
t
sie / Sie (zij mv/u)
en

Slide 5 - Tekstslide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen.  

Voorbeeld: Ihr ...... (wohnen) in Winschoten. 
Stam: wohn-
Persoonlijk voornaamwoord: ihr
Bij ihr hoort -t = ihr wohnt

Slide 6 - Tekstslide

Hoe goed begrijp je de zwakke werkwoorden nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Hoe vind je de stam van een heel werkwoord ook alweer?
A
-en eraf halen
B
-e eraf halen
C
-n eraf halen
D
geen idee

Slide 8 - Quizvraag

machen
Warum ... er das?
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 9 - Quizvraag

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 10 - Quizvraag

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 11 - Quizvraag

wohnen
Ich … in Berlin.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnen
D
wohnt

Slide 12 - Quizvraag

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 13 - Quizvraag

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

Slide 14 - Open vraag

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

Slide 15 - Open vraag

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 16 - Open vraag

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

Slide 17 - Open vraag

Voorbeelden
'normaal' werkwoord en uitzondering!
machen 
ich mach e
du mach st
er/sie/es mach t
wir mach en
ihr mach t
sie/ Sie mach en

reden (d/t)
ich rede
du red est
er/sie/es red et
wir reden
ihr red e
sie/ Sie red en

                     
reisen (ss, ß, s & z)
ich reise
du reis  t
er/sie/es reist
wir reisen
ihr reist
sie/ Sie reisen

                     

Slide 18 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord "arbeiten"
arbeite
arbeitest
arbeitet
arbeiten
arbeitet
arbeiten
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 19 - Sleepvraag

heißen
Er ... doch Tim?

Slide 20 - Open vraag

zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
D
lebt

Slide 21 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Sein Bruder _____ Tom.
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heiß

Slide 22 - Quizvraag

zwakke werkwoorden:
Er _____ mit seinem Freund.
A
spielen
B
spiele
C
spielt

Slide 23 - Quizvraag

We hebben nu ook geoefend. Hoe goed begrijp je de zwakke werkwoorden nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Zijn er nog vragen?

Slide 25 - Woordweb