VEB A3 Wereldvoedselvraagstuk



VEB A3 Wereldvoedselvraagstuk
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Voeding en bewegingMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



VEB A3 Wereldvoedselvraagstuk

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze opdracht:

  • weet je wat het wereldvoedselvraagstuk inhoudt;
  • weet je hoe voedsel geproduceerd wordt;
  • weet je welke gevolgen productie en transport hebben op het milieu;
  • kun je uitleggen wat duurzame voedselproductie is;
  • weet je hoe je duurzame voedselproductie kunt bevorderen.

Slide 2 - Tekstslide

Voedselzekerheid

  •  betekent dat mensen altijd genoeg veilig en gezond eten hebben. 
  • Hierdoor hebben ze geen honger of krijgen ze geen tekort aan voeding.
  • Om dit te bereiken in een land, is het belangrijk om genoeg eten te hebben dat altijd beschikbaar is en niet snel op raakt.

Slide 3 - Tekstslide

Cultuur aanvaardbaar:
Het eten moet gezond zijn.
Het eten moet passen bij de cultuur van een land of de persoonlijke voorkeur van mensen.

Bijvoorbeeld:
............






Slide 4 - Tekstslide

Weet iemand wat de VN is?

Slide 5 - Tekstslide

VN 
de internationale vrede en veiligheid behouden;
de internationale rechtsorde en de naleving van de rechten van de mens versterken;
internationale samenwerking bij het oplossen van problemen van economische, sociale, culturele of humanitaire aard stimuleren;

Slide 6 - Tekstslide

Het wereldvoedsel programma:
  • is een deel van de Verenigde Naties. 
  • Ze werken eraan om honger en ondervoeding minder te maken.
  • Ze geven eten aan mensen die op de vlucht zijn. 
  • Ook helpen ze met projecten om landen te verbeteren. 
  • En als er een ramp gebeurt, geven ze snel eten en hulp.

Slide 7 - Tekstslide

Wat cijfers:
  • Ongeveer 925 miljoen mensen hebben niet genoeg te eten.
  • De WFP heeft 80 miljoen mensen in 75 landen geholpen, maar dat is nog niet genoeg.
Om iedereen te kunnen helpen, zou jaarlijks ongeveer 265 miljard dollar nodig zijn.
  • Dit is 0,3% van wat we wereldwijd verdienen met elkaar.
  • Het WFP wil dat in 2030 niemand meer honger heeft.
  • Daarom hebben ze de campagne onefuture#zerohunger gelanceerd.
  • Op wereldvoedseldag wordt hier ieder jaar bij stilgestaan.

Slide 8 - Tekstslide

Het wereldvoedselvraagstuk gaat over hoe we genoeg eten kunnen hebben voor alle mensen op aarde.
Het bestaat uit verschillende problemen.
Het eerste probleem is dat de bevolking snel groeit.
In 1900 ongeveer1,6 miljard mensen. nu 7 miljard
 2050 zullen er naar verwachting 9 miljard mensen zijn.
Maar het grootste probleem is niet echt een tekort aan voedsel.
In rijke landen is er juist te veel voedsel, terwijl in arme landen mensen honger lijden.

Slide 9 - Tekstslide

Reden hiervoor zijn:
  • In rijke landen hebben we betere technieken om het land te bewerken en genoeg water voor de oogst.
  • Ook is er politieke stabiliteit, geen grote oorlogen of ongelijkheid die onrust veroorzaken.
  • Het soort voedsel dat we consumeren is ook een probleem.
  • Voor vlees hebben we veel extra landbouwgrond nodig die we anders voor graan en mais kunnen gebruiken. Minder vlees eten kan helpen om tekorten te verminderen.

Slide 10 - Tekstslide

Maak vragen:
VEB A3 Wereldvoedselvraagstuk
1 tot en met 16
je hebt 10 minuten

Slide 11 - Tekstslide

Voedselproduktie
Voor het maken van eten hebben we veel dingen nodig, zoals kunstmest en brandstof voor landbouwmachines.
Hierdoor komt er meer dan 25% van alle broeikasgassen vrij.
Ongeveer 80% hiervan komt van de veehouderij.
Omdat mensen steeds rijker worden, wordt er ook meer eten gemaakt.
Dit is slecht voor het milieu.

Slide 12 - Tekstslide

EN OOK
Om vee te houden hebben we veel ruimte nodig, niet alleen voor de dieren zelf, maar ook voor hun voedsel.
Bijvoorbeeld, voor elke kilo biefstuk hebben we gemiddeld 25 kilo voer nodig.
Ongeveer 75% van het landbouwland wordt gebruikt voor het verbouwen van voedsel voor dieren en het laten grazen van dieren.
Naast het veroorzaken van broeikasgassen en het innemen van veel ruimte, zorgt vee ook voor een overschot aan mest en gebruikt het veel water.
Als we de granen en mais direct zouden eten in plaats van ze aan het vee te geven, zouden alle mensen genoeg te eten hebben.
Als we allemaal vegetarisch zouden eten, zouden we gemakkelijk milieudoelstellingen kunnen halen.

Slide 13 - Tekstslide

GLOBALISERING
Voordat eten en drinken in de winkel ligt, moeten ze worden vervoerd. (verschillende manieren)
 Het makkelijker verplaatsen van goederen en diensten tussen landen noemen we ook wel globalisering.

Slide 14 - Tekstslide

  • De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct noemen we de 'bedrijfskolom'. 
  •  Voor elke stap in dit proces is transport nodig. 
  • Transport is dus een belangrijk onderdeel van de bedrijfskolom.

Slide 15 - Tekstslide

Eén derde van al het transport houdt verband met de voedselproductie. Dit zorgt natuurlijk voor een hoge CO2 uitstoot.
Maar het transport heeft ook nadelen voor de voedselveiligheid. Ziektekiemen kunnen zich door het transport snel verspreiden.

Slide 16 - Tekstslide

Maak vragen:
19 tot en met 29
Jullie hebben hier 10 minuten voor

Slide 17 - Tekstslide


De ecologische voetafdruk laat zien hoeveel ruimte een persoon gebruikt op aarde. Gemiddeld is er 1,8 hectare (ha) per persoon beschikbaar. Maar we gebruiken nu gemiddeld 2,6 ha per persoon, en in westerse landen nog meer. In Nederland is het gemiddeld zelfs 4,1 ha, wat gelijk staat aan 8 voetbalvelden per persoon. 
Mensen in ontwikkelingslanden hebben een kleinere voetafdruk omdat ze minder consumeren en meer zelfvoorzienend zijn.

Slide 18 - Tekstslide

Wat kunnen we zelf doen om onze ecologische voetafdruk te verkleinen?
  1. Eten en drinken:
  2. Afval:
  3. Vervoer:
  4. Thuis:








Slide 19 - Tekstslide

Duurzaam voedsel is eten waarbij we tijdens het maken en verwerken ervan rekening houden met de natuur en de dieren.
  • Duurzaam voedsel is eten waar
  • Minder bestrijdingsmiddelen gebruiken ->insecten inzetten 
  • Bodem gezond te houden -> Door afwisseling 
  • Meer voedsel te produceren voor onze eigen regio. ->minder te transporteren en is er minder CO2-uitstoot.
  • Voedselverspilling tegen te gaan. -> We kunnen mensen leren 
  • Als we minder vlees eten -> milieu. Daarom onderzoekt de overheid nieuwe eiwitbronnen, zoals kweekvlees en insecten, om ons te helpen minder dierlijke eiwitten te eten.







Slide 20 - Tekstslide

Bij duurzaam voedsel proberen we altijd manieren te vinden om te produceren zonder dat het slecht is voor de natuur en de dieren.

Slide 21 - Tekstslide

Biologische productie
Bij biologische productie zorgen ze goed voor de dieren en denken ze meer aan het milieu dan bij de bio-industrie. Ze gebruiken bijvoorbeeld de mest opnieuw, wat beter is voor de natuur. Als je voedsel 'biologisch' wil noemen, moet je aan strikte regels voldoen. 

Slide 22 - Tekstslide

  • Dieren krijgen biologisch voer.
  • Dieren hebben meer ruimte in hun verblijven.
  • Dieren mogen elke dag vrij rondlopen.
  • Er wordt minder antibiotica gebruikt.
  • Boeren gebruiken geen genetische aanpassingen.
  • De mest wordt opnieuw gebruikt.
  • Insecten worden gebruikt om plagen te bestrijden.

Slide 23 - Tekstslide

Keurmerk:
Er zijn 3 soorten keurmerken:

Eko.
Europees biologisch.
Demeter.

Slide 24 - Tekstslide

Verschil:
Duurzame voedselproductie is anders dan biologische productie. Bij biologische productie krijgen dieren meer ruimte, wat betekent dat er meer land nodig is. Bij duurzame productie probeert men constant nieuwe technologieën te vinden om voedsel te maken zonder veel ruimte te gebruiken of dieren te laten lijden. Een voorbeeld hiervan is het maken van kweekvlees.







Slide 25 - Tekstslide

Maak de volgende vragen
Vraag 30 tot en met 57

Slide 26 - Tekstslide

Aan het eind van deze opdracht:

  • weet je wat het wereldvoedselvraagstuk inhoudt;
  • weet je hoe voedsel geproduceerd wordt;
  • weet je welke gevolgen productie en transport hebben op het milieu;
  • kun je uitleggen wat duurzame voedselproductie is;
  • weet je hoe je duurzame voedselproductie kunt bevorderen.

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk:
Vragen:
1 tot en met 16
19 tot en met 29
30 tot en met 57

Slide 28 - Tekstslide