maandag 27 mei

• Nederlands
• Middelbare school

geregeld =regelmatig = vaak

Hij gaat geregeld naar de bioscoop

regelen = organiseren

Heb jij dat al geregeld?

reeds = al/ already

Hij gaat reeds twee jaar naar school

ruw = niet glad

Dit is een ruwe diamant

tegelijkertijd

Ze kwamen tegelijkertijd binnen.

strak = recht

toelichten

uitleg geven

toevoegen = erbij doen

het recept

het ingrediënt

ommezijde=

andere kant

te maken hebben met

          krijgen

0

Kijk op de andere kant

1. zie ommezijde
2. zie zijomme
3. kijk ommekant
4. kijk omme

Dit hout moet je nog schuren het is ......

1. dik
2. glad
3. ruw
4. vuil

Hij gaat ............
naar het voetbal kijken.

1. regel
2. regelmaat
3. regelmatig
4. geregeld

De legging zit .......

1. wijd
2. ruim
3. hoog
4. strak

Ik snap het niet, kun je het .............

1. vragen
2. toelichten
3. begrijpen
4. maken

Maak de saus en ......de balletjes .............

1. geef ...aan
2. pak ........in
3. voeg .......toe
4. voeg .....in

De pony en het meisje stappen...in de trein

1. tegelijkertijd
2. tegetijd
3. tegelijkheid
4. tegentijd

schrijf een mail/brief

Je wilt op je verjaardag de docenten trakteren op een taart. Je wilt de taart zelf bakken. Een vriend van jou kan heel lekkere taarten bakken. Schrijf hem een brief en vraag hem of hij aan jou het recept van zijn taart wil sturen. 

Vertel je  vriend ook waarom je de taart wilt maken.