Chapter 3 - Showbiz

Good morning!
Today:
Short Introduction quiz on chapter 3
Work on chapter 3 - exercises A + B
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Good morning!
Today:
Short Introduction quiz on chapter 3
Work on chapter 3 - exercises A + B

Slide 1 - Tekstslide

Quiz time!
Quiz time!

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent: Audience?
A
aanwezigen
B
publiek
C
auditie
D
voorstelling

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent: Backstage?
A
einde van de stage
B
op het podium
C
achter in de rij
D
achter de schermen

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent: disguise ?
A
veranderen
B
vermommen
C
verkleden
D
vertalen

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent: participate?
A
deelnemen
B
deelname
C
een deel van
D
verdelen

Slide 6 - Quizvraag

word order
wie - doet - wat - waar - wanneer 

voorbeeld:
You - were dancing - the tango - at the bar - last Friday.

Slide 7 - Tekstslide

Put in the correct order:
really - I - her voice - loved

Slide 8 - Open vraag

Put in the correct order:
song- about - What's - opinion - your - the new

Slide 9 - Open vraag

Put in the correct order:
this - would - I - comedy - recommend - romantic

Slide 10 - Open vraag

Put in the correct order:
very - received - have - films - The - reviews - good

Slide 11 - Open vraag

Fill in the correct adjective in the following sentences. Choose from the words in the lists.

Vul in de volgende zinnen de juiste bijvoegelijke naamwoorden in. 
Kies uit de woordlijstjes. 

Slide 12 - Tekstslide

I  am                            to hear what you thought of that new movie.
tired
amazing
curious
beautiful

Slide 13 - Sleepvraag

That is a                            film poster. You can't miss it!
huge
amazing
curious
beautiful

Slide 14 - Sleepvraag

Fill in the correct verb forms.
irregular verbs:
(to) fight
A
fighted - fought
B
fought - fought
C
fighted - fighted
D
fight - fighted

Slide 15 - Quizvraag

Fill in the correct verb forms.
irregular verbs:
(to) fly
A
flied - flied
B
flyed - flyed
C
flew - flown
D
flew - flew

Slide 16 - Quizvraag

Fill in the correct verb forms.
irregular verbs:
(to) have
A
had - had
B
haved - haved
C
had - haved
D
have - have

Slide 17 - Quizvraag

Wat gaat er goed?

Slide 18 - Open vraag

Wat kan beter?

Slide 19 - Open vraag

Get to work:
* Part  A and B.

Niet af = huiswerk.


Slide 20 - Tekstslide