H3.1 Fictie

H1.3 Lezen
Kun je
drie LEGE
GLAZEN vinden?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 Lezen
Kun je
drie LEGE
GLAZEN vinden?

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Vooruitblik komende week 
  • Start nieuw hoofdstuk: Dat vieren we!
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 3 - Quizvraag

Fictie kan bestaat uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 4 - Quizvraag

Fictie lees je om iets te weten te komen
en non-fictie lees je voor je plezier.

Bovenstaande uitspraak is:
A
niet waar
B
weet ik niet
C
waar

Slide 5 - Quizvraag

Voorbeelden van fictie zijn
(meerdere antwoorden goed)
A
leesboeken
B
krant
C
strips
D
films

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeelden van non-fictie zijn:
A
toneelstukken
B
kranten
C
autobiografieën
D
schoolboeken

Slide 7 - Quizvraag

Een bijpersoon speelt een minder belangrijke rol in een verhaal.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 8 - Quizvraag

In een verhaal krijg je veel informatie van de hoofdpersoon.
Bovenstaande uitspraak is
A
ik heb geen idee
B
waar
C
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Antipathiek betekent dat je tijdens het lezen een goed gevoel krijgt bij een personage die in het boek voorkomt. Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 10 - Quizvraag

Start Hoofdstuk 3: 
In deze paragraaf leer je.. 
  • Wat spanning en spanningsvragen zijn;
  • Wat karakterontwikkeling is; 
  • Wat een round en een flat character zijn

Slide 11 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Spanning.. 
als je steeds verder wilt
lezen of kijken


Slide 12 - Tekstslide

Welk boek of film of serie vind je spannend? Waarom?

Slide 13 - Open vraag

H3.1 Fictie
Spanningsvraag:
Een spanningsvraag kan voor het hele verhaal van belang zijn. In een detective is de vraag wie het heeft gedaan en in een liefdesroman is de vraag krijgen ze elkaar ?

Soms kan zo'n vraag ook alleen voor een deel van het verhaal van belang zijn:
Die avond, zou alles anders lopen dan hij dacht....

Het antwoord op de spanningsvraag heet de ontknoping!


Slide 14 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Open of gesloten einde

Het gesloten einde: dit houdt in dat het hoofdprobleem is opgelost, de spanningsvraag is beantwoord. Dus de grote vraag / het grote avontuur dat speelde in het boek is tot een einde gekomen.

Het open einde: dit houdt in dat het hoofdprobleem niet is opgelost, de spanningsvraag blijft open. Je weet dus niet hoe het uiteindelijk zal aflopen.


Slide 15 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Cliffhanger:

‘Jan hing met één hand aan de rand van de wolkenkrabber. Hij voelde zijn vingers langzaam wegglippen en voelde zijn lichaam richting de afgrond verschuiven...’ (verhaal stopt)

Dit is een cliffhanger.  

Slide 16 - Tekstslide

Noem een bekend tv-programma dat gebruik maakt van cliffhangers.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Video

Lesuur 2
.. - tot 11.15 uur: zelfstandig werken
afmaken H3.1 Fictie - opdracht 3 en 2
leren voor de toetsweek, oefenen voor NE 

Slide 19 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Karakterontwikkeling

In de loop van een verhaal leer je het karakter van de hoofdpersonages kennen, door wat ze doen, denken of zeggen.

Wat een personage meemaakt in een verhaal, kan invloed hebben op zijn karakter. De dat noemen we karakterontwikkeling.

  

Slide 20 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Round character

Als het karakter van een personage in een verhaal zich ontwikkelt, dan noemen we dat een round character.

Een "rond karakter" heeft verschillende eigenschappen, waardoor hij niet steeds op dezelfde manier reageert. Round characters zijn meestal hoofdpersonen.

  

Slide 21 - Tekstslide

H3.1 Fictie
Flat character

Als er bij een personage geen karakterontwikkeling plaatsvindt, dan noemen we dat een flat character.

Een "plat karakter" heeft weinig eigenschappen of zelf maar één eigenschap, waardoor hij voorspelbaar reageert.
Meestal is een bijpersoon een flat character,

  

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Wie is het round character en wie het flat character in deze scène? Waarom?

Slide 24 - Open vraag

Afsluiting
  • Spanning? Spanningsvraag?
  • Verschil round en flat character?

    Huiswerk voor de volgende keer:
    maken opdracht 3 t/m 5

Slide 25 - Tekstslide