Fictie P4

Fictie P4
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

Fictie P4

Slide 1 - Tekstslide

Fictie 3.1
Spanning:

  • als je steeds verder wilt lezen
  • roept vragen op en maakt nieuwsgierig naar antwoorden 
  • hoe nieuwsgieriger je wordt -> hoe groter de spanning
  • zonder spanning in een verhaal, wordt het saai

Slide 2 - Tekstslide

Fictie 3.1
Spanningsvraag:
Een spanningsvraag kan voor het hele verhaal van belang zijn. In een detective is de vraag wie het heeft gedaan en in een liefdesroman is de vraag krijgen ze elkaar ?

Soms kan zo'n vraag ook alleen voor een deel van het verhaal van belang zijn:
Die avond, zou alles anders lopen dan hij dacht....

Het antwoord op de spanningsvraag heet de ontknoping!


Slide 3 - Tekstslide

Fictie 3.1
Het gesloten einde:
  •  het hoofdprobleem is opgelost, de spanningsvraag is beantwoord
  • Dus de grote vraag / het grote avontuur dat speelde in het boek is tot een einde gekomen

Het open einde
  •  het hoofdprobleem niet is opgelost, de spanningsvraag blijft open
  • je weet dus niet hoe het uiteindelijk zal aflopen


Slide 4 - Tekstslide

3.1 Fictie
Cliffhanger:

  • als een hoofdstuk (of serie) eindigt op een heel spannend moment
  • je weet dan niet precies hoe het afloopt of verder gaat. Het hoort dus bij een open einde.

Veel boeken, maar ook tv-series maken er gebruik van. 

Slide 5 - Tekstslide

3.1 Fictie
Cliffhanger:

‘Jan hing met één hand aan de rand van de wolkenkrabber. Hij voelde zijn vingers langzaam wegglippen en voelde zijn lichaam richting de afgrond verschuiven.’ (verhaal stopt)

Dit is een cliffhanger.  

Slide 6 - Tekstslide

Noem een bekend tv-programma dat gebruik maakt van cliffhangers.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

3.1 Fictie
Karakterontwikkeling

In de loop van een verhaal leer je het karakter van de hoofdpersonages kennen, door wat ze doen, denken of zeggen.

Wat een personage meemaakt in een verhaal, kan invloed hebben op zijn karakter. Dat noemen we karakterontwikkeling.

  

Slide 9 - Tekstslide

3.1 Fictie
Round character

  • het karakter van een personage in een verhaal ontwikkelt zich? ->  round character

Een "rond karakter" heeft verschillende eigenschappen, waardoor hij niet steeds op dezelfde manier reageert. Round characters zijn meestal hoofdpersonen.

  

Slide 10 - Tekstslide

3.1 Fictie
Flat character

  •  er vindt geen karakterontwikkeling plaats? ->  flat character.

Een "plat karakter" heeft weinig eigenschappen of zelf maar één eigenschap, waardoor hij voorspelbaar reageert.
Meestal is een bijpersoon een flat character,

  

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Wie is het round character en wie het flat character in deze scène? Waarom?

Slide 13 - Open vraag

Plenda
Nederlands
Donderdag 11 april
§3.1 Fictie
Opdracht 2 t/m 6
óf
§4.1 Fictie
Opdracht 2 t/m 6

Slide 14 - Tekstslide