Rekenen met recepten

• Consumptieve techniek
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Rekenen met recepten

Opdracht 1: omrekenen 

Je gaat een recept omrekenen van vier naar acht personen.

 Op de volgende slide staan de ingrediënten van een recept.

Hoeveel pannenkoeken krijg je bij 50 eetlepels meel?

1. 15
2. 25
3. 35
4. 20

Hoeveel plakjes boter heb ik nodig bij 10 pannekoeken?

1. 2
2. 4
3. 6
4. 8

Hoeveel aardbeien heb ik nodig bij 10 pannenkoeken?

1. 2
2. 4
3. 5
4. 5,5

Hoeveel kopjes melk heb ik nodig bij 3 plakjes boter?

1. 4
2. 6
3. 8
4. 10

Hoeveel aardbeien heb ik nodig bij 50 eetlepels meel?

1. 7,5
2. 10
3. 12,5
4. 15

Opdracht 6: tijd

Je gaat op internet zoeken naar een recept op om brood te maken. 

Zoek een plaatje op internet.

Voeg dat plaatje in de volgende slide toe.

Het broodrecept

Hoeveel tijd is er nodig om brood te maken?
Haal de informatie uit het recept.

Je wilt om 13:00 in de middag zelf gemaakt brood eten.
Hoe laat moet je dan beginnen?

Opdracht 7: tijd

Je gaat op internet zoeken naar een recept op om brood te maken. 

Zoek een plaatje op internet.

Voeg dat plaatje in de volgende slide toe.

Opdracht 3

Zoek 10 levensmiddelen met verschillende gewichten van 1 gram tot 1 kg. 

Maak een foto van deze middelen van licht naar zwaar en zet erbij hoe zwaar alles is.

Voorraad?

De kleinste hoeveelheid die een gast kan bestellen in een restaurant wordt ook wel een verstrekking eenheid (vse) genoemd. Bijvoorbeeld: 1 verstrekking eenheid “koffie in een kopje” is 125 ml.

Vraag

In de kan van een restaurant zit nog 1 liter koffie. 

Hoeveel kopjes van 125 ml kun je hiermee vullen?

Meten en wegen

1 liter (l) = 10 deciliter (dl) = 100 centiliter (cl) = 1000 milliliter (ml/cc)

1 dl = 10 cl = 100 ml

1 cl = 10 ml (10 cc)