Havo 2 - Feit, mening, argumenten

Havo 2 
Leesvaardigheid hoofdstuk 4

 Feiten, meningen, argumenten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Havo 2 
Leesvaardigheid hoofdstuk 4

 Feiten, meningen, argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
- Je kunt vertellen wat feiten, meningen en argumenten zijn.
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en mening bedenken.

Slide 3 - Tekstslide

Planning deze les
  • Huiswerk controle
  • Theorie over feiten, meningen en argumenten doornemen.
  • Oefenen
  • Huiswerk voor volgende les

Slide 4 - Tekstslide

Feit vs. Mening

Slide 5 - Tekstslide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld: 'De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 6 - Tekstslide

Mening (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 7 - Tekstslide

Feit of mening?
Hij praat heel snel.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?
Rotterdam telt 220.000 inwoners.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening?
Het is vandaag 16 graden Celsius.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

Feit of mening?
Het is vandaag lekker weer.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

Feit of mening?
Nederland ligt in Europa.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Feit of mening?
Nederlands is een leuk vak.
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag

Noteer een feit over jezelf.

Slide 14 - Open vraag

Noteer een mening over iets.

Slide 15 - Open vraag

Argument (reden)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
  • Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 16 - Tekstslide

Bedenk een argument voor de stelling: "Bijles moet worden afgeschaft" Begin met het woord "omdat"

Slide 17 - Open vraag

Bedenk een argument voor de stelling: "Iedereen moet een jaar in het leger na de middelbare school" Begin met het woord "want"

Slide 18 - Open vraag

Noteer
Tekstverband
signaalwoorden
redengevend
want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor is.

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Maak opdracht 3 blz. 135 & 136

Slide 20 - Tekstslide