Les 3 Spelling & grammatica zelfstandig naamwoorden & bijvoeglijk naamwoorden

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Aan het eind van de les kun je zelfstandig naamwoorden benoemen 
  • Aan het eind van de les kun je bijvoeglijk naamwoorden signaleren en herkennen 
  • Aan het eind van de les weet je het verschil tussen een zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling vorige les 
  • Een groepje gaat verder met de opdrachten zelfstandig naamwoorden
  • Een groepje krijgt uitleg over de bijvoeglijke naamwoorden
  •  Opdracht bijvoeglijk naamwoorden
  • Afsluiting les

Slide 3 - Tekstslide

Waar ging de vorige les over?

Slide 4 - Woordweb

Opdracht 1 zelfstandig naamwoord
Op de volgende slide zie je een afbeelding staan. Je gaat kijken naar de afbeelding en schrijft minimaal 10 zelfstandig naamwoorden op die je ziet, met de lidwoorden ervoor.
Als je klaar bent krijg je een extra opdracht.
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht zelfstandig naamwoorden
Je krijgt een werkblad met verschillende afbeeldingen erop te zien. Je knipt de afbeeldingen netjes uit en plakt deze bij het juiste onderwerp.

timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 8 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoorden
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- kan voor en achter een zelfstandig naamwoord staan,
bijvoorbeeld: De blauwe trui is kapot.
-Je kan de vraag stellen wat is + zelfstandig naamwoord?

Slide 9 - Tekstslide

Hoe schrijf je bijvoeglijke naamwoorden?
Schrijf bijvoeglijke naamwoorden zo kort mogelijk! Schrijf zoveel mogelijk wat je hoort!

Let op!
de aardige man - een aardige man
het leuke huis - een leuk huis

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de woorden naar de juiste plek. 
Bijvoeglijke naamwoorden
Andere woorden
lief
kast
aardig
oud
blijven
de
ijzeren
vervelende
boek
gekookte
want
langste

Slide 11 - Sleepvraag

Opdracht 2 bijvoeglijk naamwoord
Je krijgt een werkblad met allemaal zinnen. Je onderstreept alle zelfstandig naamwoorden met blauw en omcirkelt alle bijvoeglijk naamwoorden met rood.
Als je klaar bent krijg je een extra opdracht.
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 3 bijvoeglijk naamwoord
Kleur alle bijvoeglijk naamwoorden groen en bedenk  10 passende bijvoeglijk naamwoorden in de zin.

Slide 13 - Tekstslide

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
Ik vind dat een lekkere wortel
A
vind
B
een
C
lekkere
D
wortel

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
Het paarse tapijt ligt op de grond
A
het
B
tapijt
C
paarse
D
grond

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Omdat mijn moeder een andere baan kreeg.'
A
mijn
B
andere
C
omdat
D
kreeg

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 17 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
lief - Het ........meisje zat achter in de klas.

Slide 18 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
smal - Ze schoof haar fiets in het .......gangetje.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord en de zelfstandige naamwoorden in de zin?
Mijn oom staat in een lange rij
A
mijn
B
lange
C
oom
D
rij

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord en de zelfstandige naamwoorden in de zin?
De rode ballon vliegt door de lucht
A
ballon
B
lucht
C
door
D
rode

Slide 21 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoorden in de zin?
De oude kunstenaar schildert op het witte doek

Slide 22 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 23 - Tekstslide