Word Order


Word Order
Woordvolgorde
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Word Order
Woordvolgorde

Slide 1 - Tekstslide

Positieve/negatieve zinnen
De volgorde in het Engels bij positieve en negatieve zinnen is:

Onderwerp - werkwoord(en) - lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp - plaats - tijd

of met andere woorden:
Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 2 - Tekstslide

Enkele voorbeelden
wie doet wat waar wanneer

The man didn't play guitar in France yesterday.
The boys have been eating candy all day.
We were not very happy last year.
They bought a dog for their aunt from the petshop yesterday.

Slide 3 - Tekstslide


Adverbs of Frequency
Frequentie woorden

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn adverbs of frequency?
Adverbs of frequency zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt. Enkele voorbeelden zijn:

I often go to work.
She has never done any chores.
We are sometimes late for class.
We don't normally do any homework.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn adverbs of indefinite time?
Adverbs of indefinite time zijn woorden die aangeven wanneer iets gebeurt. Bijvoorbeeld:

I have already done that!
The train suddenly stopped.
I have just finished my homework.
I will soon be home.

Slide 6 - Tekstslide

De positie van deze adverbs
1. Voor het hoofdwerkwoord
I often play guitar.
She has never played guitar.
She does not often go home in summer.

2. na een vorm van be (am/is/are/was/were)
I am always on time for my lessons.

Slide 7 - Tekstslide

Which is the correct order?
A
They forgot to do their homework on Friday.
B
The forgot on Friday to do their homework.
C
They forgot to do on Friday their homework.
D
On Friday forgot they to do their homework.

Slide 8 - Quizvraag

Which is the correct order?
A
We are going to France on holiday this year.
B
We are going on holiday to France this year.
C
On holiday this year we are to France going.
D
We are going this year to France on holiday.

Slide 9 - Quizvraag

Which is correct?
A
Since 1980 has he lived in Berlin?
B
Has he in Berlin lived since 1980?
C
Has he lived in Berlin since 1980?
D
Has he since 1980 lived in Berlin?

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste plek van de adverb?
A
He usually does his homework.
B
He does his homework usually.
C
He does usually his homework.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste plek van de adverb
A
My sister never has gone to New York.
B
My sister has gone never to New York.
C
Never my sister has gone to New York.
D
My sister has never gone to New York.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste plek van de adverb?
A
I frequently am late.
B
I am frequently late.
C
Frequently I am late.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste plek van de adverb?
A
I miss never the train.
B
I never miss the train.
C
I miss the train never.
D
Never miss I the train.

Slide 14 - Quizvraag

Typ nu de gehele zin met alle woorden op de juiste plaats:
always - in - songs - George - hallway - the - at - school - Monday - on - sings

Slide 15 - Open vraag

Typ nu de gehele zin met alle woorden op de juiste plaats:
on - always - Xbox. - played - I - younger - was - videogames - When - I - my

Slide 16 - Open vraag

Typ nu de gehele zin met alle woorden op de juiste plaats:
now. - for - homework - my - have - weeks - I - three - done - not

Slide 17 - Open vraag

Exercise 1
Put the words in the correct category

Slide 18 - Tekstslide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
The boys
buy
candies
at school
every day
The girls
ran away
to Spain
last week.

Slide 19 - Sleepvraag

Exercise 2
Type the words in the correct order

Slide 20 - Tekstslide

Put in the correct order:
I / going / am / to / see / him / Monday / on

Slide 21 - Open vraag

Put in the correct order:
has / he / been / working / California / since / in / 1997

Slide 22 - Open vraag

Put in the correct order:
to / work / by / car / week / Tom / every / goes

Slide 23 - Open vraag

Put in the correct order:
we / give / present / will / him / the / tomorrow

Slide 24 - Open vraag

Put in the correct order:
Henry / on / a / sleeping / in / chair / the / kitchen / morning / this / was

Slide 25 - Open vraag

Put in the correct order:
that man / Who / was / over / there / ?

Slide 26 - Open vraag

Put in the correct order:
you / Did / him / help / ?

Slide 27 - Open vraag

Put in the correct order:
hardly - can - works - see - you - he - hard - how

Slide 28 - Open vraag

Put in the correct order:
at seven - get up - usually - I

Slide 29 - Open vraag

Put in the correct order:
live - he - did - before 1998 - in Amsterdam - ?

Slide 30 - Open vraag

Exercise 3
Extra practice
Go to the website and practise more!

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Exercise 4
Extra challenge
Translate the sentences from Dutch to English
Keep an eye on the word order

Slide 33 - Tekstslide

Vertaal:
De man is nog nooit naar Frankrijk geweest.

Slide 34 - Open vraag

Vertaal:
Ik doe iedere dag de boodschappen. (groceries)

Slide 35 - Open vraag

Vertaal:
Ik ga bijna nooit naar de Efteling.

Slide 36 - Open vraag

Vertaal:
Hij werkt op maandag altijd in Breda.

Slide 37 - Open vraag

Vertaal:
Hebben zij vaak huiswerk?

Slide 38 - Open vraag

Slide 39 - Link

Slide 40 - Link