Word order, adverbs of manner

Word order, adverbs of manner
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Word order, adverbs of manner

Slide 1 - Tekstslide

De standaard woordvolgorde
De volgorde in het Engels bij positieve en negatieve zinnen is:

Onderwerp - werkwoord(en) - lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp - plaats - tijd

of met andere woorden:
Wie - doet - wat/wie - waar - wanneer

Slide 2 - Tekstslide

Enkele voorbeelden
wie doet wat waar wanneer

The man didn't play guitar in France yesterday.
The boys have been eating candy all day.
He was born in The Netherlands in 1985.
They bought a dog for their aunt from the petshop yesterday.

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn adverbs of frequency?
Adverbs of frequency zijn woorden die aangeven hoe vaak iets gebeurt. Enkele voorbeelden zijn:

I often go to work.
She has never done any chores.
We are sometimes late for class.
We don't normally do any homework.

Slide 4 - Tekstslide

De positie van adverbs of frequency
1. Voor het hoofdwerkwoord
I often play guitar.
She has never played guitar.
She does not often go home in summer.

2. na een vorm van be (am/is/are/was/were)
I am always on time for my lessons.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn adverbs of manner?
Adverbs of frequency zijn woorden die aangeven hoe (wat voor manier)  iets gebeurt. Enkele voorbeelden zijn:

I'm very angry with you.
He left the shop quietly
He quickly walked away
My uncle drives really dangerously

Slide 6 - Tekstslide

De positie van adverbs of manner
1. Voor het hoofdwerkwoord
He quietly left the building
She nervously waited for the train

2. Aan het einde van een zin
He left the building quietly
He drives very dangerously

3. Voor de adjective of adverb waar het iets over zegt
She is really quick
I am very angry with you

Slide 7 - Tekstslide

Exercise 1
Put the words in the correct order to make a sentence

Zet de woorden in de juiste volgorde om een zin te maken

10 Questions

Slide 8 - Tekstslide

1. he / visits / often / you

Slide 9 - Open vraag

go swimming / sometimes / on Sundays / I

Slide 10 - Open vraag

2. angry / we / sometimes / are

Slide 11 - Open vraag

3. in our house / cold / it / often / is

Slide 12 - Open vraag

4. usually / is / hungry / Sam / after school

Slide 13 - Open vraag

5. goes / never / my cousin / cycling

Slide 14 - Open vraag

6. Mark and Ted / books / hardly ever / read

Slide 15 - Open vraag

7. I / my homework / in my room / do / always

Slide 16 - Open vraag

8. snows / in this area / rarely / it

Slide 17 - Open vraag

9. rarely / am / for / late / school / morning / the / in / I

Slide 18 - Open vraag

10. Sam / goes / occasionally / with / out / his / friends

Slide 19 - Open vraag

11. usually / to / work / He / walks

Slide 20 - Open vraag

12. late / They / often / arrive / to / class

Slide 21 - Open vraag

13. fast food / She / rarely / eats

Slide 22 - Open vraag

14. go out / for dinner / Fridays / We / sometimes / on

Slide 23 - Open vraag

15. gym / I / go to / often / the

Slide 24 - Open vraag

16. English / speaks / fluently / She

Slide 25 - Open vraag

17. carefully / on / icy roads / He / drives

Slide 26 - Open vraag

18. the concert / beautifully / the song / They / at / sang

Slide 27 - Open vraag

19. quickly / the puzzle / solved / He

Slide 28 - Open vraag

20. gracefully / at the ball / danced / She

Slide 29 - Open vraag

Exercise 2
Write correct answers to these questions using the adverb of frequenty in brackets (haakjes)

v.b.:
How often do you go out with friends? (rarely)              
I rarely go out with friends.

Slide 30 - Tekstslide

How often do you surf the net? (frequently)

Slide 31 - Open vraag

How often do you play boardgames? (never)

Slide 32 - Open vraag

How often does your mum do the shopping? (she - always)

Slide 33 - Open vraag

How often does your best friend call you? (he - often)

Slide 34 - Open vraag

How often does your English teacher speak Chinese? (she - rarely)

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Link