36. Thema 4, week 4 Les 16 en 17 telwoorden en komma

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Hoeveel mensen staan er in de rij?

1. 7
2. 9
3. 8
4. 3

Wanneer is de man met de pet aan de beurt?

1. als eerste
2. als tweede
3. als derde
4. als laatste

Wanneer is de man met het rode boek aan de beurt?

1. als tweede
2. als derde
3. als vierde
4. als vijfde

lesdoel

Ik kan een telwoord herkennen, benoemen en gebruiken in een zin.

Zoals een hoofdtelwoord of een rangtelwoord.

Er zijn twee soorten telwoorden.

hoofdtelwoorden : geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden : geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Welk soort telwoord is het?

eerste

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

Het woord ZEVENDE is een:

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

bepaald of onbepaald telwoord

• bepaald telwoord : het aantal is bekend.
  

vijf, 5, vijftig, 50

• onbepaald telwoord
  

het aantal is niet bekend.

veel, weinig, laatste, sommige, zoveelste

Bepaalde hoofdtelwoorden

Noemt een bekend aantal of bekende hoeveelheid

Voorbeeld

Zeven boeken, zesendertig koeien, drie vijfde van de klas

Onbepaalde hoofdtelwoorden

• Noemt een onbekend aantal of onbekende hoeveelheid

Voorbeeld

Veel, weinig, enkele

Rangtelwoorden

Bepaalde rangtelwoorden

Geeft een bekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Zevende, zesendertigste

Onbepaalde rangtelwoorden

• Geeft een onbekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Middelste, zoveelste, laatste, hoeveelste

Telwoord

1. Eerste
2. Bijna
3. Overal
4. Dus

Welk telwoord is:

laatste

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Welk telwoord is:

Veel

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

welk telwoord is:

eerste

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

Wat is geen telwoord?

1. eerste
2. meeste
3. kleinste
4. laatste

Wat is 'drie' voor soort telwoord?

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord

aan het werk

 Thema 4, week 4,

Les 16 - telwoorden

Les 17 - komma

bij elke les 15 x pussen

Gebruik je stappenplan!

Sleep de komma naar de juiste plek!

De zin: Het eiland staat onder water omdat de zeespiegel stijgt.

Het          eiland          staat         onder          water

omdat          de          zeespiegel          stijgt.

Lesdoel

Ik leer wanneer ik een komma moet gebruiken.

Wanneer zet ik een komma?

• als je een pauze in de zin hoort. (Hallo, wat doe jij daar?)
• voor of na een naam, als je iemand aanspreekt (Maud, ga jij mee ?)
  
• tussen twee persoonsvormen  (Als je weggaat, doe dan de deur dicht.)
  
• in een opsomming  (De bloemen heten tulpen, narcissen en violen.)
  

• voor de meeste voegwoorden  (Hij is blij, omdat het vakantie is.)
  

Sleep de komma naar de juiste plek!

De zin: Toen het zachtjes waaide werd er bijna geen energie opgewekt.

Toen          het          zachtjes         waaide          werd

er          bijna          geen          energie          opgewekt.

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Wil je een appel peer of een banaan?

Waar staat de komma op de juiste plek?

Nu de zon schijnt wil ik zwemmen.

1. Nu de zon schijnt wil, ik zwemmen.
2. Nu, de zon schijnt wil ik zwemmen.
3. Nu de zon schijnt, wil ik zwemmen.
4. Nu de zon schijnt wil ik, zwemmen.

Waar staat de komma op de juiste plek?

Bedankt voor je hulp Tim.

1. Bedankt, voor je hulp Tim!
2. Bedankt voor je hulp, Tim!
3. Bedankt voor, je hulp Tim!
4. ,Bedankt voor je hulp Tim!

Waar staat de komma op de juiste plek?

Ik ga naar binnen want het regent.

1. Ik, ga naar binnen want het regent.
2. Ik ga, naar binnen want het regent.
3. Ik ga naar binnen want, het regent.
4. Ik ga naar binnen, want het regent.

Waar staat de komma op de juiste plek?

George wil je me helpen?

1. George, wil je me helpen?
2. George wil, je me helpen?
3. George wil je, me helpen?
4. George wil je me, helpen?

Waar staat de komma op de juiste plek?

1. Omdat, mijn broertje ziek is maak ik soep voor hem,
2. Omdat mijn broertje, ziek is maak ik soep voor hem.
3. Omdat mijn broertje, ziek is, maak ik soep voor hem.
4. Omdat mijn broertje, ziek is maak ik ,soep voor hem.

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Nadat mijn vrienden weg zijn kijk ik een film.

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Mag ik je een vraag stellen opa?

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Ik douche vaak kort zodat ik minder energie gebruik.

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Ik ga met de fiets de bus de trein en de metro.