In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen vandaag
- terugblik
- les 21 nakijken
- leren voor de toets
Slide 1 - Tekstslide
Keuze
- meedoen met LessonUp
- in stilte leren
- Oefenbladen Teams
- boekopdracht 2 maken (opdrachten in Magister)
Slide 2 - Tekstslide
Welke zin bevat een wederkerig voornaamwoord?
A
De twee voetballers gaven elkaar een high-five.
B
De jongen gaf zijn zus een cadeau.
C
De hond likte zijn poot.
D
De vrouw kocht een taart voor haarzelf.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een wederkerend voornaamwoord?
A
Een voornaamwoord dat slaat op het lijdend voorwerp van de zin en zichzelf herhaalt in de zin, zoals 'hem'.
B
Een voornaamwoord dat slaat op het onderwerp van de zin en zichzelf herhaalt in de zin, zoals 'zich'.
C
Een voornaamwoord dat slaat op het meewerkend voorwerp van de zin en zichzelf herhaalt in de zin, zoals 'haar'.
D
Een voornaamwoord dat slaat op het onderwerp van de zin en zichzelf niet herhaalt in de zin, zoals 'hij'.
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord is het wederkerig voornaamwoord?
A
zich
B
mij
C
jouw
D
elkaar
Slide 5 - Quizvraag
Wat zijn de WEDERKERENDE voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het wederkerend voornaamwoord? Ik was me
A
Ik
B
Was
C
Me
Slide 7 - Quizvraag
Het WEDERKERIG voornaamwoord bestaat uit de woorden:
A
iemand/ iemands
B
elkaar / elkaars
C
niemand / niemands
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een wederkerig voornaamwoord?
A
Een bijvoeglijk naamwoord dat een wederkerige handeling beschrijft
B
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling door twee of meer personen op elkaar wordt teruggekaatst (zoals elkaar, mekaar, elkaar)
C
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling door één persoon wordt uitgevoerd
D
Een voornaamwoord dat aangeeft dat de handeling op een ander persoon wordt teruggekaatst
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het wederkerend voornaamwoord? Hij verbrandt zich.
A
Hij
B
verbrandt
C
zich
Slide 10 - Quizvraag
Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons
Slide 11 - Quizvraag
Welke vorm van telwoord staat er in deze zin: Maar ik vrees dat nummer vijf er ook nog aankomt.
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord
Slide 12 - Quizvraag
Hoofdtelwoord of rangtelwoord?
Ik heb vier truien gekocht. (vier)
A
Hoofdtelwoord
B
Rangtelwoord
Slide 13 - Quizvraag
Welke vorm van telwoord staat er in deze zin: Dat komt omdat meerdere groepen mensen zich niet willen laten vaccineren.
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord
Slide 14 - Quizvraag
Hoofdtelwoord of rangtelwoord?
Ik ga op vijf dagen in de week naar de sportschool. (vijf)
A
Hoofdtelwoord
B
Rangtelwoord
Slide 15 - Quizvraag
Hoofdtelwoord of rangtelwoord?
Dit is al de derde vraag die ik vandaag heb gekregen. (derde)
A
Hoofdtelwoord
B
Rangtelwoord
Slide 16 - Quizvraag
Noteer de telwoorden in onderstaande zin en benoem ze. Kies uit: bepaald hoofdtelwoord, onbepaald hoofdtelwoord, bepaald rangtelwoord, onbepaald rangtelwoord.
Koning Willem I van 1815 tot 1840 de eerste koning der Nederlanden.
Slide 17 - Open vraag
Noteer de telwoorden uit onderstaande zin en benoem ze. Kies uit: bepaald hoofdtelwoord, onbepaald hoofdtelwoord, bepaald rangtelwoord en onbepaald rangtelwoord.
De zoveelste bezoeker kreeg enkele waardebonnen cadeau.