Hoofdstuk 1 – Het weer en het klimaat - §1 Weer of klimaat? §3 en 4 De zon als motor: Luchtdruk en wind en neerslag

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Thema 1 – Weer en klimaat

§3 De zon als motor: luchtdruk en wind

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en deelvraag 
Hoofdvraag:
Hoe werken het weer en het klimaat?
Deelvraag

  §3 De zon als motor: luchtdruk en wind

Wat is het verband tussen temperatuurverschillen van lucht, luchtdruk en wind aan het aardoppervlak?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt op een weerkaart gebieden met hoge en lage luchtdruk aangeven, ten opzichte van de gemiddelde wereldwijde luchtdruk.
Je kunt uitleggen hoe aan het aardoppervlak verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor wind gaat waaien.
Je kunt de luchtcirculatie op de evenaar tekenen, beschrijven en uitleggen.
Je kunt op een weerkaart aan de hand van de isobaren aangeven waar de wind het hardst waait.
Je kunt de schaal van Beaufort in een weerbericht herkennen en zelf toepassen.
Je kunt het verband uitleggen tussen windsnelheid en windkracht.
Je kunt de windroos uitleggen en toepassen.
Je kunt in een afbeelding zeewind / aanlandige wind en landwind / aflandige wind herkennen.
Je kunt uitleggen hoe land- en zeewind elkaar in kustgebieden op kleine schaal kunnen afwisselen door de temperatuurverschillen tussen dag en nacht.
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen vochtige lucht en droge lucht.
Je kunt uitleggen hoe de maximale luchtvochtigheid afhankelijk is van de temperatuur van de lucht.



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je kunnen
Je kunt antwoord geven op de deelvraag.
Je kent de volgende begrippen: aanlandige wind, aflandige wind, barometer, depressie, hogedrukgebied, isobaar, lagedrukgebied, landwind, luchtdruk, maximum, minimum, schaal van Beaufort, wind, windkracht, windrichting, windroos, windsnelheid, zeewind.
Je kunt de leerdoelen van deze paragraaf behalen.
Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Terugblik vorige lessen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuur
Neerslag
Luchtdruk
gemiddelde weer over dertig jaar in een bepaald gebied.
bevolkingsgraad
De afstand tot zee 
Weer
Weerselement
Klimaatfactor
Klimaat
Toestand atmosfeer op een bepaal moment en op een bepaald gebied.
Breedteligging
De gesteldheid van het aardoppervlak. 
Hoogteligging
wereldwijde wind- en oceaanstromingen.


Slide 8 - Sleepvraag

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
Wat geeft de UV-index (1-8) aan?
A
De hoeveelheid uv-straling in het zonlicht die de aarde bereikt.
B
De hoeveelheid neerslag die wordt verwacht.
C
De gemiddelde temperatuur van een gebied.
D
De gemiddelde bewolkingsgraad in een maand.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met de gemiddelde temperatuur als je verder van de evenaar af gaat?
A
De gemiddelde temperatuur stijgt.
B
De gemiddelde temperatuur daalt.
C
De temperatuur blijft constant.
D
Het hangt af van de hoogte boven zeeniveau.

Slide 10 - Quizvraag

Toelichting: Dit komt door de breedteligging: verder van de evenaar ontvangt een gebied minder directe zonnestralen, wat leidt tot lagere temperaturen.
Hoe wordt temperatuur weergegeven op kaarten?
A
Met isobaren, lijnen die gelijke luchtdruk verbinden.
B
Met isothermen, lijnen die plaatsen met een gelijke temperatuur verbinden.
C
Met temperatuurzones, gekleurde gebieden die temperatuurverschillen aangeven.
D
Met breedtegraden, die temperatuurverschillen per breedte aangeven.

Slide 11 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Waarom is de gemiddelde temperatuur lager op hoge breedte dan rond de evenaar?
A
Omdat de zoninvalshoek kleiner is en een bundel zonnestralen een groter oppervlak verwarmt.
B
Omdat het aardoppervlak op hoge breedte dichter bij de zon staat.
C
Omdat het aardoppervlak op hoge breedte minder luchtdeeltjes bevat.
D
Omdat de zon op hoge breedte altijd lager staat in de lucht.

Slide 12 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat veroorzaakt de seizoenen op aarde?
A
De afstand van de aarde tot de zon tijdens het jaar.
B
De schuine stand van de aardas en de zoninvalshoek die hierdoor verandert.
C
De snelheid waarmee de aarde om haar as draait.
D
De verschillen in luchtvochtigheid en neerslag gedurende het jaar.

Slide 13 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over luchtdruk en wind?

Slide 15 - Woordweb

Wat weten jullie over Energie?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is luchtdruk?

A
De snelheid waarmee lucht beweegt
B
De kracht die het gewicht van de lucht uitoefent op het aardoppervlak
C
Het temperatuurverschil tussen warme en koude lucht
D
De hoeveelheid waterdamp in de lucht

Slide 21 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat ontstaat aan het aardoppervlak wanneer lucht stijgt door opwarming?
A
Een hogedrukgebied
B
Een koude luchtmassa
C
Een lagedrukgebied
D
Een warmtefront

Slide 22 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Hoe wordt windrichting benoemd?
A
Naar de snelheid van de wind
B
Naar de temperatuur van de lucht
C
Naar het effect van wrijving op de wind
D
Naar de kompasrichting van waaruit de wind waait

Slide 23 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
timer
5:00
Een lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk verbindt

Een maat voor windkracht

Wind die van zee naar land waait

Isobaar
Schaal van Beaufort
Zeewind
Hogedrukgebied
Gebied waar lucht daalt en de luchtdruk aan het oppervlak hoog is

Slide 24 - Sleepvraag

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien. volgende les gebruiken!
timer
5:00
Groot verschil in luchtdruk

Lucht daalt

Warme lucht stijgt

Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
Harde wind

Aanlandige wind
Wind waait van zee naar land

Slide 25 - Sleepvraag

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
omdraaien. volgende les gebruiken!
Maken en Bespreken
Maken in de les: op 1.1: op 1, 2, 3

Huiswerk: 4,5, 6
nog controleren
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Aanpassen!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Thema 1 – Weer en klimaat


§3 De zon als motor: Neerslag

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en deelvraag 
Hoofdvraag:
Hoe werken het weer en het klimaat?
§4 De zon als motor: neerslag
Deelvraag: Hoe ontstaat neerslag?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt verklaren waarom waterdamp condenseert in lucht die afkoelt. Hierbij gebruik je de begrippen luchtvochtigheid en verzadiging.
Je kunt uitleggen waaruit wolken bestaan.
Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (warme) lucht opstijgt, neerslag kan ontstaan.
Je kunt uitleggen waarom uit sommige wolken geen neerslag valt en je gebruikt hierbij de begrippen luchtvochtigheid en grootte van de waterdruppels.
Je kunt uitleggen waarom op plaatsen waar (koude) lucht in de atmosfeer daalt, geen neerslag zal ontstaan.
Je kunt drie soorten neerslag herkennen in een afbeelding en uitleggen hoe deze soorten neerslag ontstaan.
Je kunt het verband uitleggen tussen de verschillende soorten neerslag en lagedrukgebieden aan het aardoppervlak.
Je kunt uitleggen waarom warme lucht over koude lucht omhoog beweegt als warme en koude lucht botsen en dit in een tekening herkennen.
Je kunt de waterkringloop in een afbeelding herkennen en je kunt hem zelf tekenen. Je kunt daarbij de verschillende onderdelen van de waterkringloop benoemen.
Je kunt beschrijven hoe de waterkringloop werkt en wat de verbanden zijn tussen de verschillende onderdelen.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je kunnen
Je kunt antwoord geven op de deelvraag.
Je kent de volgende begrippen: afstromen, bevriezen, condenseren, depressie, frontale neerslag, infi ltreren, lijzijde, loefzijde, luchtvochtigheid, neerslag, regenschaduw, smelten, stijgingsneerslag, stuwingsneerslag, verdampen, waterkringloop.
Je kunt de leerdoelen van deze paragraaf behalen.
Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.



Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over neerslag?

Slide 32 - Woordweb

Wat weten jullie over Energie?

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er met luchtvochtigheid als lucht afkoelt?
A
De lucht kan meer waterdamp bevatten
B
De luchtvochtigheid neemt af
C
De lucht raakt verzadigd en waterdamp condenseert tot druppels
D
De luchtvochtigheid verandert niet

Slide 37 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Welk type neerslag ontstaat wanneer warme lucht opstijgt door opwarming van het aardoppervlak?
A
Frontale neerslag
B
Stijgingsneerslag
C
Stuwingsneerslag
D
Depressieneerslag

Slide 38 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat is een regenschaduw?
A
Een gebied waar warme lucht over koude lucht stijgt
B
De lijzijde van een gebergte waar weinig of geen neerslag valt
C
De loefzijde van een gebergte waar wolken zich vormen
D
Een gebied met veel neerslag

Slide 39 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat gebeurt er aan het grensvlak tussen warme en koude lucht?
A
De lucht blijft stabiel en neerslag blijft uit
B
Wolken verdwijnen door verdamping van waterdruppels
C
De lucht koelt af en veroorzaakt stijgingsneerslag
D
Er ontstaat een warmtefront of koufront, en frontale neerslag kan vallen

Slide 40 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Welke faseovergang vindt plaats bij het ontstaan van wolken?
A
Verdampen
B
Bevriezen
C
Condenseren
D
Smelten

Slide 41 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Welke van de volgende beschrijvingen past bij de waterkringloop?
A
Water stroomt alleen in vloeibare vorm terug naar zee
B
Water kan in drie fasen voorkomen: vast, vloeibaar, gas
C
Neerslag op land blijft altijd op het land
D
Wolken ontstaan alleen boven oceanen

Slide 42 - Quizvraag

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
timer
5:00
Ontstaat als lucht omhoog wordt gestuwd langs een gebergte

Gebied aan de lijzijde van een gebergte waar weinig neerslag valt

Ontstaat bij botsing van warme en koude lucht

Stuwingsneerslag
Regenschaduw
Frontale neerslag 
Stijgingsneerslag
Ontstaat door opwarming van lucht boven het aardoppervlak

Slide 43 - Sleepvraag

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
Maken en Bespreken
Maken in de les: op 1.2 : op 1, 2, 3

Huiswerk: 4,5,6  nog controleren
timer
15:00

Slide 44 - Tekstslide

Aanpassen!
Wat heb je vandaag geleerd. Noem 3 dingen

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les
Weer en Klimaat 
Hoofdvraag: wat is de toekomst van duurzame energie in Brazilië?

§5 De zon als motor: motor van de luchtcirculatie

§6 Bronnen



Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies