QUIZ H3 GONIO KADER 4

Wat doe je met de stelling van Pythagoras?
A
Hoeken meten
B
Zijden berekenen
C
Hoeken en zijden berekenen
D
Oppervlakte berekenen
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
Middelbare school

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat doe je met de stelling van Pythagoras?
A
Hoeken meten
B
Zijden berekenen
C
Hoeken en zijden berekenen
D
Oppervlakte berekenen

Slide 1 - Quizvraag

Wat kun je met Pythagoras?
A
hoogte
B
hoeken meten
C
diepte meten
D
zijden berekenen

Slide 2 - Quizvraag

Welke zijden heb je nodig om de sinus te berekenen?
A
Schuine zijde
B
Aanliggende zijde
C
Overstaande zijde

Slide 3 - Quizvraag

Wat kan ik niet met de stelling van Pythagoras
A
Zijden berekenen
B
Grootte van een hoek uitrekenen
C
Vorm bepalen

Slide 4 - Quizvraag

Wat kan je NOOIT berekenen aan een driehoek?

A
de lengte van de zijden
B
de oppervlakte
C
de inhoud
D
de hoeken

Slide 5 - Quizvraag

Wat kun je met de stelling van Pythagoras?
A
hoogte meten
B
hoeken meten
C
diepte meten
D
zijden berekenen

Slide 6 - Quizvraag

Wat kunnen we met de stelling van Pythagoras berekenen?
A
De onbekende zijde van een gelijkzijdige driehoek als je al 2 zijden weet.
B
De onbekende zijde van een rechthoekige driehoek als je al 2 zijden weet.
C
De onbekende zijde van een gelijkbenige driehoek als je al 2 zijden weet.
D
De onbekende zijde van een rechthoekige driehoek als je al 1 zijden weet.

Slide 7 - Quizvraag

Met welke twee zijden kun je de factor berekenen?
A
KL en LM
B
KL en KP
C
KM en KQ
D
KM en QK

Slide 8 - Quizvraag

9.
Welke zijden gebruik je om
de factor te berekenen?
A
TR en TU
B
RU en PQ
C
TU en SQ
D
TR en SP

Slide 9 - Quizvraag

Welke verhoudingen kun je berekenen met de zijden AC en BC?
A
tangens van hoek A en sinus van hoek B
B
tangens van hoek A en tangens van hoek B
C
sinus van hoek A en sinus van hoek B
D
sinus van hoek A en tangens van hoek B

Slide 10 - Quizvraag


Welke strategie pas je toe om LP1 te berekenen?
A
F-hoeken
B
Z-hoeken
C
Hoekensom driehoek
D
Gestrekte hoek

Slide 11 - Quizvraag

Hoeken berekenen doe je met je geo driehoek
A
Ja natuurlijk
B
Nee hoe kom je daar bij

Slide 12 - Quizvraag

Hoeken berekenen doe je met je geo driehoek
A
Ja natuurlijk
B
Nee hoe kom je daar bij
C
Ligt aan de opgave
D
Alleen als je je rekenmachine bent vergeten

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent symmetrie?
A
een moeilijk woord voor hoeken berekenen.
B
twee helften zijn hetzelfde
C
een vergroting
D
een ander woord voor driehoek

Slide 14 - Quizvraag

Kan je hoeken berekenen?
A
ja
B
ik weet het niet zeker, ik bekijk de filmpjes.
C
ik weet het niet zeker ik lees de theorie op blz 138 nog een keer.
D
nee, ik denk het niet

Slide 15 - Quizvraag

Welke bewering klopt NIET bij gelijkvormigheid?
A
De hoeken van het beeld zijn gelijk aan die van het origineel
B
Alle afmetingen zijn met dezelfde vergrotingsfactor vergroot
C
Het origineel en de vergroting (het beeld) staan in dezelfde stand
D
Je kunt de factor berekenen door de afmetingen van het beeld te delen door de afmetingen van het origineel

Slide 16 - Quizvraag

Welke bewering klopt NIET bij gelijkvormigheid?
A
De hoeken van het beeld zijn gelijk aan die van het origineel
B
Alle afmetingen zijn met dezelfde vergrotingsfactor vergroot
C
Het origineel en de vergroting (het beeld) staan in dezelfde stand
D
Je kunt de factor berekenen door de afmetingen van het beeld te delen door de afmetingen van het origineel

Slide 17 - Quizvraag

Opgave 52

Om AB te berekenen gebruik je:
A
gelijkvormige driehoeken
B
Pythagoras
C
cosinus
D
tangens

Slide 18 - Quizvraag

Zijde AB kan je berekenen met:
A
Pythagoras
B
Hellingspercentage
C
Gelijkvormige driehoeken
D
Goniometrie

Slide 19 - Quizvraag

7.
Gelijkvormige driehoeken staan niet altijd in de dezelfde stand.
Wat moet je doen?
A
Niets, dat maakt niet uit.
B
De letters veranderen.
C
De vorm veranderen.
D
Teken de driehoeken naast elkaar in dezelfde stand.

Slide 20 - Quizvraag

Ik weet wat gelijkvormige driehoeken zijn.
A
Ja.
B
Ja, maar ik moet nog wel oefenen.
C
Nee, ik heb nog wat hulp nodig.
D
Nee, ik snap er eigenlijk nog niets van.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een overeenkomstige zijde bij gelijkvormige figuren?
A
De zijde van het beeld die een vergroting is van de zijde van het origineel
B
De zijde van het beeld en de zijde van het origineel die dezelfde lengte hebben.
C
De zijde van het beeld en de zijde van het origineel die dezelfde eenheid hebben
D
Deze heb je alleen bij vergrotingen van rechthoeken en driehoeken

Slide 22 - Quizvraag