Paragraaf 5.1/5.2 eerste klas

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Planning

• Herhalen paragraaf 5.1: Nieuwe steden.
• Introductie paragraaf 5.2: Werken in de stad.
• Quiz: Wat heb je geleerd?

Lesdoelen

- Je kan de begrippen ambachtslieden en gilde uitleggen.

- Je kan beargumenteren waarom er geen concurrentie in de steden was.

Wat deden de boeren met de overgebleven oogst?

1. Ze ruilden hun oogst met andere boeren
2. Deze moesten zij inleveren bij de adel
3. Deze oogst verkochten zij op de markt.
4. Die bewaarden ze voor zichzelf

Waarom kozen handelaren ervoor om dichtbij kastelen of kloosters te gaan wonen?

Wat zijn stadsrechten?

1. Recht van een stad op eigen bestuur
2. Recht van een heer om een stad te besturen
3. Recht om een stad te bouwen
4. Recht om een stad in te nemen

Wat was de taak van de schout, de schepenen en de burgemeester in de stad?

Betere handel

• Ging goed met de landbouw.
• Boeren verdienden meer geld.
• Handel nam toe.

• Handelaren gaan aan handelsroutes wonen.
• Ontstaan nieuwe steden.

Nieuwe steden

• Burgers willen meer invloed.
• Afspraak tussen heer en stad: stadsrechten.
• Inruil belasting betalen.

• Bestuur: schout (rakkers), schepenen en burgemeester.

Werken in de stad

• Mensen gingen zich specialiseren in een ambacht.
• Ambachtslieden zitten samen in een gilde.
• Mensen hielpen elkaar binnen een gilde.

Lid worden

• Vak leren bij een meester.
• Bij de meester in dienst als gezel.
• Meesterproef afleggen om meester te worden.
• Geen lid? Geen werk!
• Geen concurrentie.

Wat zijn ambachtslieden?

Hoe noemen we de vereniging waar mensen van hetzelfde ambacht lid van waren?

1. Gezel
2. Gilde
3. Vakbond
4. Ambachtsvereniging

Waarmee liet je zien dat je een vak volledig geleerd had?

Waarom was er geen concurrentie in de steden?