In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom
3 MAVO || 2020-2021
Hoofdstuk 8
Over economische grenzen
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Herhalingsopdracht
Lesdoelen
Theorie
Aan de slag
Evaluatie
Slide 2 - Tekstslide
"Nederland heeft een open economie".
Leg in je eigen woorden uit wat hiermee bedoeld wordt.
timer
1:00
Slide 3 - Open vraag
Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je uitleggen:
- welke afspraken er in de Europese Unie zijn gemaakt;
- hoe belangrijk de EU voor de Nederlandse handel is;
- hoe de wisselkoers invloed heeft op de import en export.
Slide 4 - Tekstslide
Europese Unie
Belangrijkste doel: samenwerken op economische gebied.
Gezamenlijke interne markt:
- Vrij verkeer van goederen en diensten
- Vrij verkeer van personen
- Vrij verkeer van kapitaal
Slide 5 - Tekstslide
Voordeel voor Nederland
Vrijhandel binnen de EU en de gunstige ligging van Nederland in Europa zorgen ervoor dat:
het grootste deel van onze export naar andere EU landen gaat
het grootste deel van onze import uit andere landen komt.
Open grenzen = goed voor onderlinge handel
Slide 6 - Tekstslide
Maar....
EU-lidstaten mogen zelf ook nog veel regels bepalen.
Bijv. een eigen btw-tarief.
Dit lijdt tot oneerlijke concurrentie tussen EU-landen.
Slide 7 - Tekstslide
Hoe zorg je er voor dat handel tussen landen makkelijker gaat?
Slide 8 - Open vraag
De euro
Europese Monetaire Unie (EMU): Een groep landen binnen de EU met een gezamenlijke munt, de euro
Europese Centrale Bank (ECB): De centrale bank van landen met de euro (eurozone)
Slide 9 - Tekstslide
Taken van de ECB
- Door te zorgen dat inflatie laag blijft, behoudt de euro zijn koopkracht.
- Vaststellen van de hoogte van de rente die banken moeten betalen als ze bij de ECB geld lenen.
- De ECB brengt eurobankbiljetten in omloop.
Slide 10 - Tekstslide
Mag een land zomaar toe treden tot de EU en de euro invoeren?
Ja
Nee
Slide 11 - Poll
Wanneer mag een land de euro invoeren?
Inflatie
Begrotingstekort
Staatsschuld
De inflatie mag maximaal 1,5% hoger zijn dan de gemiddelde inflatie in de drie eurolanden met de laagste inflatie.
Het tekort van de overheid mag niet groter zijn dan 3% van het bruto binnenlands product (bbp).
De totale staatsschuld van de overheid moet lager zijn dan 60% van het bbp.
Slide 12 - Tekstslide
Land A heeft een inflatie van 1,7% (gemiddeld van de laagste drie EU-landen = 0,3%), een begrotingstekort van 3,3% van het bbp en een staatsschuld van 35% van het bbp
Land A wil de euro invoeren. Kan dat?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Handel buiten de eurozone
Amerika, Engeland en Japan gebruiken geen euro. Toch handelen we veel me deze landen.
Slide 14 - Tekstslide
Wat voor effect kan een verandering in de wisselkoers van de euro ten opzichte van die vreemde valuta hebben op de internationale handel?