Over Taal - Blok 3 - tweelingfouten, opvulwoorden, taalvariatie

Over Taal - Blok 3 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Over Taal - Blok 3 

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesdoel
ff herhalen -> tweelingfouten en opvulwoorden
Instructie taalvariatie
Zelfstandig werken
Einde les

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

  • Je herkent je tweelingfouten
  • Je kent de voor- en nadelen van opvulwoorden
  • Je kent de verschillende vormen van taalgebruik

Slide 3 - Tekstslide

Tweelingfouten:
Het gebruiken van het verkeerde woord, omdat              (of doordat?) twee woorden op elkaar lijken in vorm of betekenis.

Slide 4 - Tekstslide

1 Leggen = iets neerleggen


2 Kennen = weten (kennis)

3 Als = bij gelijkheid

4 Omdat = reden

5 Mits = op voorwaarde dat

6 Blijkbaar = je kunt het zien

7 Rede = toespraak

8 Te danken aan = positieve oorzaak

9 Met de hulp van = hulp van iemand

10 Me = persoonlijk voornaamwoord

1 Liggen= zich in liggende toestand bevinden

2 Kunnen = iets doen

3 Dan = bij ongelijkheid
4 Doordat = oorzaak
5 Tenzij = behalve als
6 Schijnbaar = het is niet echt zo
7 Reden = argument / oorzaak
8 Te wijten aan = negatieve oorzaak
9 Met behulp van = met hulp van iets
10 Mijn = bezittelijk voornaamwoord


Slide 5 - Tekstslide

Wist jij dat zij elkaar ........ van de basisschool?
A
kennen
B
kunnen

Slide 6 - Quizvraag

Als of dan?
Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 7 - Quizvraag

Omdat of doordat?
Ik blijf thuis, ………. ik ziek ben.
Ik ben ziek,……….. ik iets verkeerds gegeten heb.

A
omdat, doordat
B
doordat, omdat

Slide 8 - Quizvraag

Te wijten of te danken aan?
Het ongeluk is te …….. aan het appen op de fiets.
De voldoende voor die toets is te ……….aan zijn harde werken.

A
danken, danken
B
wijten, danken
C
danken, wijten
D
wijten, wijten

Slide 9 - Quizvraag

Mits of tenzij?
Ik ga vanavond sporten, ...... het regent.
Ik ga vanavond sporten, ...... het droog is.
A
tenzij, mits
B
mits, tenzij

Slide 10 - Quizvraag

Opvulwoorden
Luister nou toch eens even
Kun je misschien een stukje opzij schuiven? 

Met zulke opvulwoorden bepaal je de gevoelswaarde van
de hele zin. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Het is zeg maar zo'n beetje de eerste keer dat ik dit hoor.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 13 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Ik ben eigenlijk nog niet zo moe.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 14 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Kom toch gezellig binnen!
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 15 - Quizvraag

Opvulwoorden
Als je ze te veel gebruikt, kunnen ze storend worden.

Dan zijn het stopwoorden:


Nou ja, dus toen heb ik hem zeg maar soort van een grote mond gegeven ofzo.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Taalvariatie

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Wat is een voorbeeld van een dialect?
A
Nederlands/Fries
B
Zeeuws/Twents
C
Belgisch/Frans
D
Gronings/Brabants

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een regiolect?
A
Brabants/Gronings
B
Nederlands/Fries
C
Twents/Zeeuws
D
Belgisch/Frans

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van groepstaal?
A
Jongerentaal/vaktaal
B
Belgisch/Fries
C
Afrikaans/Papiaments
D
Nederlands/Duits

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video


Blok 3 - Over Taal, 3.13 II maken 8, 9, 10



Slide 25 - Tekstslide

Evaluatie
  • Samenvatten
  • Nog vragen of opmerkingen?

Slide 26 - Tekstslide