Tweelingfouten en taalvariatie

Planning
1. Doelen
2. Tweelingfouten
3. Opvulwoorden
4. Aan de slag
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Planning
1. Doelen
2. Tweelingfouten
3. Opvulwoorden
4. Aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
- Aan het einde van de les ken je de voor- en nadelen van opvulwoorden.
- Aan het einde van de les herken je tweelingfouten. 

Slide 2 - Tekstslide

Tweelingfouten:
 Gebruiken van het verkeerde woord gebruiken, omdat (of doordat?) twee woorden op elkaar lijken in vorm of betekenis.

Slide 3 - Tekstslide

Wist jij dat zij elkaar al ........ van de basisschool?
A
kennen
B
kunnen

Slide 4 - Quizvraag

Als of dan?
Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 5 - Quizvraag

Omdat of doordat?
Ik blijf thuis, ………. ik ziek ben.
Ik ben ziek,……….. ik iets verkeerds gegeten heb.

A
omdat, doordat
B
doordat, omdat

Slide 6 - Quizvraag

Te wijten of te danken aan?
Het ongeluk is te …….. aan het appen op de fiets.
De voldoende voor die toets is te ……….aan zijn harde werken.

A
danken, danken
B
wijten, danken
C
danken, wijten
D
wijten, wijten

Slide 7 - Quizvraag

Mits of tenzij?
Ik ga vanavond sporten, ...... het regent.
Ik ga vanavond sporten, ...... het droog is.
A
tenzij, mits
B
mits, tenzij

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Opvulwoorden
Luister nou toch eens even
Kun je misschien een stukje opzij schuiven? 

Met zulke opvulwoorden bepaal je de gevoelswaarde van de hele zin. 

Slide 10 - Tekstslide

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Ik ben eigenlijk nog niet zo moe.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 11 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Kom toch gezellig binnen!
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 12 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?
In principe denk ik dat wij toch nog maar even blijven.
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 13 - Quizvraag

Welk effect hebben de opvulwoorden op deze zin?

Weet u soms ook de weg naar het station?
A
Versterkend
B
verzachtend
C
wollig
D
storend

Slide 14 - Quizvraag

Opvulwoorden
Als je ze te veel gebruikt, kunnen ze storend worden.

Dan zijn het stopwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Aan de slag
Huiswerk 
- Blok 3 Over taal opdracht 3, 4 en 5
- p. 135-137

Slide 17 - Tekstslide

Planning
1. Lezen
2. Doelen
3. Terugblik
4. Taalvariatie
5. Aan de slag
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Doel
- Aan het einde van de les ken je verschillende vormen van taalgebruik. 

Slide 19 - Tekstslide

Terugblik
- Tweelingfouten

- Opvulwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Terugblik
- Tweelingfouten
omdat/doordat of te danken aan/te wijten aan.

- Opvulwoorden
gevoel geven aan een zin.
stopwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Taalvariatie
Begrippen:
- Standaardtaal
- Dialect
- Regiolect
- Groepstaal

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een dialect?
A
Nederlands/Fries
B
Zeeuws/Twents
C
Belgisch/Frans
D
Gronings/Brabants

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een regiolect?
A
Brabants/Gronings
B
Nederlands/Fries
C
Twents/Zeeuws
D
Belgisch/Frans

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van groepstaal?
A
Jongerentaal/vaktaal
B
Belgisch/Fries
C
Afrikaans/Papiaments
D
Nederlands/Duits

Slide 25 - Quizvraag

Taalvarianten
Standaardtaal: taal geldt als norm in een land. 
  • Standaardnederlands en Fries.
Dialect: Streektaal. Variant van een taal, die in een bepaald gebied wordt gesproken. 
  • Zeeuws en Twents
Regiolect: Regionale variant van de standaardtaal. 
  • Brabants en Gronings
Groepstaal: variant van de standaardtaal gesproken door een sociale groep.
  • jongerentaal en sporttaal

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Tekstslide

Waarom hebben we een standaardtaal?

Slide 29 - Tekstslide

Kijkopdracht:
  1. Welke taalvarianten hoor je?
  2.  Als het een dialect is noteer je waar die vandaan komt.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Antwoorden
  1. Surinaams Nederlands
  2. Rotterdams
  3. Jongeren/straattaal
  4. Brabants

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag
Huiswerk 
- Blok 3 Over taal opdracht 8, 9 en 10
- p. 135-137

Slide 36 - Tekstslide