Begeleiden, les 27, leerjaar 2

Cliënten met ontwikkelingsstoornissen
P-K1-W2
 

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BegeleidenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Cliënten met ontwikkelingsstoornissen
P-K1-W2
 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- AWR
- filmpje
- terugblik en vooruitblik
- Leerdoelen
- theorie
- Leerdoelen behaald?
- Volgende week
- Opdracht Thieme Meulenhoff
- Hoe vond je de les?




Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Terugblik & Vooruitblik
Vorige les hebben we het over over maatschappelijke ontwikkelingen gehad

Vandaag gaan we het hebben cliënten met ontwikkelingsstoornissen

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
- Aan het eind van de les kan je uitleggen wat ontwikkelingsstoornissen zijn
- Aan het eind van de les kan je verschillende ontwikkelingsstoornissen beschrijven

Slide 5 - Tekstslide

De volgende onderwerpen komen aan bod
  • ontwikkelingsstoornissen;
  • cliënten met een verstandelijke beperking;
  • cliënten met autismespectrumstoornis;
  • cliënten met een aandachtsstoornis.















Slide 6 - Tekstslide

Ontwikkelingsstoornissen
Een ontwikkelingsstoornis is een aandoening die een belemmering en/of afwijking vormt in de ‘normale’ ontwikkeling.



Als agogisch medewerker GGZ kun je te maken krijgen met cliënten die naast een psychiatrische stoornis een ontwikkelingsstoornis hebben. Sommige ontwikkelingsstoornissen duren voort tot in de volwassenheid, zoals een verstandelijke beperking, ADHD en autismespectrumstoornis. Het maakt de begeleiding van deze cliënten extra moeilijk

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer er een ontwikkelingsstoornis is geconstateerd is er sprake van een verstandelijke beperking
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Cliënten met een verstandelijke beperking
Kenmerken van een verstandelijke beperking
  • conceptueel (onderwijs)domein: dit zijn competenties op het gebied van het geheugen, taal, lezen, schrijven, rekenen, praktische kennis, problemen oplossen en nieuwe situaties beoordelen;
  • sociaal domein: zich kunnen inleven in de ander, communicatieve vaardigheden, het vermogen om vriendschappen te sluiten;
  • praktisch domein: dit gaat over verschillende levenssituaties, zoals zelfzorg, vrijetijdsbesteding, plannen van taken.


Slide 9 - Tekstslide

Bij een verstandelijke beperking is er geen sprake van een ontwikkelingsstoornis.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Iemand met een verstandelijke beperking heeft een laag IQ?
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 11 - Quizvraag

Lichte verstandelijke beperking(LVB)
  • sprake van vertraagde ontwikkeling
  • pas merkbaar op de basisschool
  • In de puberteit grotere problemen
  • sterk op zichzelf
  • goede communicatie mogelijk
  • goed besef van anders zijn
  • negatief zelfbeeld of faalangst 

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent LVB
A
Laag verstandelijke beperking
B
Licht verstandelijke beperking
C
Licht verzekerde beperking
D
Laag verzekerde beperking

Slide 13 - Quizvraag

LVB (verstandelijke beperking) is een?
A
Psychiatrische stoornis
B
Een syndroom
C
Een ontwikkelingsstoornis
D
Een chronische ziekte

Slide 14 - Quizvraag

Mensen met een LVB hebben meer kans op faalangst
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Herkennen van lichte verstandelijke beperking
  • leert langzaam en moeilijk;
  • leert vooral van ‘voordoen’;
  • heeft steeds opnieuw uitleg nodig;
  • haakt af zodra gespreksonderwerpen moeilijker worden;
  • gebruikt uitdrukkingen verkeerd of begrijpt moeilijke woorden niet;
  • overziet oorzaak en gevolg niet;
  • heeft moeite met het leggen van verbanden;
  • heeft slecht inzicht in de gevolgen van zijn handelen;
  • heeft vaak een laag zelfbeeld en een beperkt zelfvertrouwen;







Slide 16 - Tekstslide

  • heeft moeite met sociale vaardigheden (te begrijpen);
  • heeft soms moeite zich aan te passen aan zijn omgeving;
  • ontwijkt moeilijker situaties omdat hij dan ‘door de mand valt’;
  • heeft een voorkeur voor een hobby die niet bij de leeftijd past;
  • kijkt naar tv-programma’s die zijn bedoeld voor kinderen;
  • heeft moeite met rekenen, vooral delen en vermenigvuldigen lukken niet;
  • schrijft vaak slecht of niet netjes, vaak gaat hij situaties uit de weg waarin hij moet schrijven;
  • heeft vaak een beperkte schoolopleiding gevolgd of is regelmatig van school gewisseld;
  • heeft voorkeur voor de herkenbare dagelijkse dingen: die zijn veilig.







Slide 17 - Tekstslide

Mensen met een matige verstandelijke beperking
  • eenvoudig beeld van de werking van hun eigen omgeving
  • in staat rekening te houden met anderen
  •  sociaal besef
  • moeite met concentreren
  • kan eenvoudige verbanden leggen
  • mentale leeftijd maximaal 7 tot 9 jaar

Slide 18 - Tekstslide

Begeleiden van cliënten met een verstandelijke beperking
  • Gebruik korte zinnen
  • wees voorspelbaar
  • houd rekening met beperking van cliënt
  • wees alert op stresssituaties
  • weet dat cliënt emotioneel kwetsbaar is
  • zorg voor goede afstemming

Slide 19 - Tekstslide

Cliënten met autismespectrumstoornis
Het woord ‘autisme’ is afgeleid van het Griekse woord ‘autos’ dat ‘zelf’ betekent. Dit maakt duidelijk waar het bij een autismespectrumstoornis (ASS) in de kern om gaat, namelijk: zeer sterk in zichzelf gekeerd zijn.


Een autismespectrumstoornis (ASS) is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen, met als gevolg beperkingen in sociale contacten en communicatie, beperkte en herhaalde (stereotiepe) gedragspatronen en star gedrag.

Een ASS komt in verschillende varianten voor. Van het totale aantal mensen met een autismespectrumstoornis is ongeveer 20% ‘normaal’ begaafd en heeft 80% een verstandelijke beperking. Dit betekent dat je in de praktijk te maken kunt krijgen met cliënten die een psychiatrische stoornis, een verstandelijke beperking én een autismespectrumstoornis hebben.

Slide 20 - Tekstslide

Verschijnselen van een autismespectrumstoornis
Een autismespectrumstoornis is een ernstige en gecompliceerde stoornis. De cliënt verwerkt wat hij ziet, hoort en ruikt op een andere manier. Hij kan informatie niet samenvoegen. Dat leidt tot allerlei beperkingen en tot extreme, onlogische angsten en tot vreemd gedrag. Ook hebben cliënten met een ASS vaak veel moeite met veranderingen.

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Over zichzelf praten in de derde persoon: ‘Henk moet …’, in plaats van ‘Ik moet …’ of eindeloos papegaaien.
  • Vreemde obsessies, bijvoorbeeld geobsedeerd door getallen, codes, lichtsterktes of de mogelijkheden van glas. Vaak hebben ze alleen maar interesse daarvoor en moet alles daarvoor wijken.
  • Een ander niet aankijken, maar langs de ander kijken.
  • Erg egocentrisch: alleen de eigen behoeften tellen, geen interesse in anderen.
  • Moeite hebben met verandering, bijvoorbeeld nooit nieuwe kleren kopen, kapotte lakens of dekbedden blijven gebruiken.
  • Onlogische angsten: helemaal panisch worden als hij iets kwijt is.
  • Stereotiep gedrag: een bepaalde beweging continu herhalen, bijvoorbeeld knipperen met de ogen of snuiven met de neus.

Slide 22 - Tekstslide

Oorzaken van autisme
Ongeveer één op de drie- tot vierhonderd mensen lijdt aan een autismespectrumstoornis. Uit onderzoek blijkt dat een ASS in hoge mate een erfelijk bepaalde aandoening is, namelijk in zo’n 90% van de gevallen. Het gaat vermoedelijk om een zwakte in ten minste drie genen. Onderzoek hiernaar is gaande.

Slide 23 - Tekstslide

Begeleiden van cliënten met een ASS
Een ASS is niet te genezen. Dat wil niet zeggen dat de mate van het autistische gedrag het hele leven hetzelfde blijft. Bij sommigen zie je een vermindering van de verschijnselen, terwijl bij anderen een verergering zichtbaar is. Een psychiatrische stoornis kan van dat laatste de oorzaak zijn.


  • Gebruik korte en directe zinnen
  • vermijd beeldspraak
  • houd voldoende afstand
  • geef positieve feedback

Slide 24 - Tekstslide

  • Bied hulp bij omgaan met emoties
  • bied structuur
  • leren omgaan met ASS staat centraal
  • voorkom veel prikkels
  • stimuleer contacten met ervaringsdeskundigen
  • zorg voor continuïteit van de zorg 

Slide 25 - Tekstslide

ASS staat voor
A
Algemene sociale stoornis
B
Autisme spectrum stoornis
C
Asociale, spectrum stoornis
D
Autisme, sociale stoornis

Slide 26 - Quizvraag

Wat is géén kenmerk van ASS?
A
Goed in sociaal contact
B
Fladderen met de handen
C
Overgevoelig voor geluiden
D
Monotoon praten

Slide 27 - Quizvraag

Cliënten met aandachtsstoornis
Veel cliënten met een aandachtsstoornis zijn ook hyperactief. Hyperactiviteit in combinatie met een aandachtsstoornis heet ADHD. Is er sprake van een aandachtsstoornis zonder hyperactiviteit en impulsiviteit, dan spreek je van ADD.



ADHD betekent ‘attention deficit hyperactivity disorder’ en ADD ‘attention deficit disorder’. Cliënten met ADHD vertonen vaak probleemgedrag. Ze zijn zo druk en reageren zo impulsief, dat het storend is.

Slide 28 - Tekstslide

Kenmerkende gedragingen
ADHD:
  • aandachtsstoornissen: snel afgeleid, moeite om zich te concentreren;
  • hyperactiviteit: overbeweeglijk, niet stil kunnen zitten, rusteloos;
  • impulsiviteit: direct reageren, eerst doen dan denken, ongeduldig;
  • motorische stoornissen: onhandig, onbeheerst, houterig;
  • leerproblemen: wat vandaag wordt geleerd, is morgen weer vergeten;
  • lage frustratiedrempel: als iets niet lukt, roept dat snel en veel frustratie op.
Bij cliënten met ADHD komen vaak gedragsproblemen voor: agressie of zich verzetten tegen alles en iedereen. Ook komt angstig en depressief gedrag voor.





Slide 29 - Tekstslide

ADD:
  • aandachtsstoornissen: snel afgeleid, moeite om zich te concentreren;
  • apathisch gedrag: niet tot actie overgaan, dromerig reageren, niet taakgericht bezig zijn;
  • ongeorganiseerd gedrag: vergeetachtig, niet taakgericht bezig zijn, slordig, chaotisch gedrag;
  • niet-sociaal gedrag: moeite om vrienden te maken en vriendschappelijke contacten te onderhouden.



Slide 30 - Tekstslide

Begeleiden bij aandachtsstoornis
Cliënten met een aandachtsstoornis hebben structuur nodig. Bovendien hebben ze behoefte aan positieve aandacht. Bewaak de volgende aandachtspunten:

  • Zorg voor regelmaat.
  • Wees duidelijk.
  • Help de cliënt bij het selecteren van informatie.
  • Geef positieve aandacht.
  • Geef de mogelijkheid zich uit te leven.




Slide 31 - Tekstslide

Wat is ADHD?


A
Aandacht tekort, Hyperactiviteit stoornis
B
Gedragsstoornis waarbij kinderen heel druk kunnen zijn
C
Attention Deficit Hyperactivity Disorder
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 32 - Quizvraag

Het is handig om bij iemand met ADHD
A
Structuur te bieden
B
Niet te snel oordelen
C
Ruimte geven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 33 - Quizvraag

Waarin is ADD anders dan ADHD?
A
Mensen met ADD kunnen zich beter concentreren
B
Mensen met ADD kunnen beter plannen
C
Mensen met ADD beschikken over meer sociale vaardigheden
D
Mensen met ADD hebben weinig tot geen last van hyperactiviteit

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn de zorgbehoeftes voor iemand met ADD?
A
Communiceren
B
Stil staan bij die gene zijn leuke eigenschappen
C
Die gene de ruimte geven
D
Zorgen voor regelmaat

Slide 35 - Quizvraag

Leerdoelen behaald?
- Aan het eind van de les kan je uitleggen wat ontwikkelingsstoornissen zijn
- Aan het eind van de les kan je verschillende ontwikkelingsstoornissen beschrijven

Slide 36 - Tekstslide

Opdrachten:

- Thieme Meulenhoff: boek: Agogisch Medewerker GGZ, thema 8.17 opdrachten 1 t/m 10 

Slide 37 - Tekstslide

Volgende week
Volgende week is er een toets

Slide 38 - Tekstslide

Wat vonden jullie van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll