02. DAT-CAT_Algemeen

DAT-CAT_Algemeen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

DAT-CAT_Algemeen

Slide 1 - Tekstslide

Van DAT naar CAT
In het onderwijs streven we ernaar dat leerlingen vanuit hun dagelijkse taal langzamerhand ook een schoolse- en vaktaal ontwikkelen. 
In de taalwetenschap zegt men: hun taal ontwikkelt zich van Dagelijkse Algemene Taalvaardigheid (DAT) naar Cognitieve Academische Taalvaardigheid (CAT). 

Deze ontwikkeling vormt de sleutel tot het leren. 

Slide 2 - Tekstslide

Noem eens een aantal DAT woorden.

Slide 3 - Woordweb

Noem eens een aantal CAT woorden.

Slide 4 - Woordweb

Voorbeeld
Stel, je bent docent biologie. In het proefwerk voor 2 havo over het thema "voeding" stel je de vraag: "Wat is spijsvertering?" Je krijgt daarop onder andere de volgende twee antwoorden:


Als je dat hapje hebt doorgeslikt gaat je eten via allerlei weggetjes naar je buik en dan na heel veel kronkelweggetjes poep je het uit.

Spijsverteren of digestie betekent het verteren van voedsel (spijs) tot stoffen die door het lichaam kunnen worden opgenomen. Dit gebeurt in het spijsverteringskanaal; buizen en lichaamsholten waarin het spijsverteringsproces plaatsvindt. In het maagdarmkanaal wordt het voedsel (de spijsbrij) voortgestuwd en knedend gemengd met de spijsverteringssappen door beweging van het spierweefsel van de darm (de peristaltiek).

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Beide teksten gaan over hetzelfde onderwerp (spijsvertering), maar het eerste antwoord (links) lijkt op huis-tuin- en keukentaal en het tweede antwoord een knippen en plakken van het internet (rechts). De meeste antwoorden zullen een woordkeuze hebben die zich ergens tussen deze twee uitersten bevindt, tussen de dagelijkse algemene taal (DAT) en de cognitieve abstracte taal (CAT).

Slide 6 - Tekstslide

Vaktaal- en schooltaalwoorden
Naarmate leerlingen zich meer ontwikkelen van het DAT naar het CAT zullen er steeds meer vaktaalwoorden en schooltaalwoorden centraal staan.

  • Vaktaalwoorden: de terminologie die eigen is aan het vak en in het dagelijks taalgebruik niet zo veel wordt gebruikt.

  • Schooltaalwoorden: algemene, abstracte woorden die in een schoolse context gebruikt worden om nieuwe kennis te verwerven en verwerken.


Slide 7 - Tekstslide

Noem eens een aantal vaktaalwoorden.

Slide 8 - Woordweb

Noem eens een aantal schooltaalwoorden.

Slide 9 - Woordweb

Vaktaal- en schooltaalwoorden
De woordenschat van een leerling is cruciaal voor het begrijpen van teksten en toetsvragen. Wanneer leerlingen veel woorden uit een tekst kennen, snappen ze beter wat er staat. 
Al lezend leren zij steeds meer nieuwe woorden, doordat ze de betekenis uit de context afleiden. 

Door met alle vakdocenten gezamenlijk te werken aan het (her)kennen van schooltaalwoorden, bouw je als team aan een gemeenschappelijke woordenschat van leerlingen. Dit vergroot het succes van leerlingen op het behalen van de vakdoelen (leerdoelen).

Slide 10 - Tekstslide

Kwadrant van Cummins
Het kwadrant van Cummins (2003) laat zien dat de moeilijkheidsgraad van het taalgebruik steeds verder toeneemt naarmate de leerjaren vorderen. Twee dimensies beïnvloeden dit: 

  1. De toename van cognitieve complexiteit (leerstofaanbod)
  2. De context waarin de leerinhoud en -activiteiten worden aangeboden (concreet of abstract).

Slide 11 - Tekstslide

Kwadrant van Cummins

Slide 12 - Tekstslide

Kwadrant van Cummins
In het voorbeeld over "spijsvertering" is het onduidelijk of er sprake is van steun uit de context. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van steun als het onderwerp ter plekke besproken wordt tijdens het eten, wanneer leerlingen met ouders/opvoeders aan tafel zitten. 
Uitingen als "Wat eten we?" en "Goed kauwen hoor!" zijn eenvoudig en niet heel precies geformuleerd, maar worden tijdens het eten begrepen door alle aanwezigen vanwege de context. Een dergelijke contextsteun kan ook volledig afwezig zijn. We hebben het dan over een fenomeen als 'spijsvertering', zonder verwijzingen naar een concrete context. De gebruikte taal moet dan heel precies zijn en op zichzelf te begrijpen, zoals "Verteringsprocessen vinden plaats in diverse organen, namelijk…". 

Slide 13 - Tekstslide

Quiz schooltaalwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekent aanduiden?
A
aanwijzen
B
terugdringen
C
helpen
D
zoeken

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf eens een kort fantasie verhaal met de volgende woorden.:
A
onderscheiden
B
de consensus
C
manipuleren
D
rechtvaardigen.

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort hier: De man had een ..... zou hij vanavond vlees of vis eten?
A
sponning
B
columnist
C
eufemisme
D
dilemma

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord? De leerlingen was ..... in het beantwoorden van dezelfde soort vragen.
A
euforisch
B
consistent
C
neo-liberaal
D
façade

Slide 18 - Quizvraag