Les 2 Jeugdliteratuur

JEUGDLITERATUUR LES 2
Verhaal schrijven
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

JEUGDLITERATUUR LES 2
Verhaal schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Wat hebben we vorige les gedaan?

Slide 2 - Open vraag

Terugblik
Functies van verhalen:
Ontspanning, Fantasie, Inleven, Mening vormen, Kennis van de wereld en van taal en kunst/schoonheid.

Gezamenlijk verhaal gelezen
Gesprek

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag:
  • Wat maakt een verhaal een goed verhaal?
  • Hoe schrijf je een spannend verhaal?
  • Zelf verhaal schrijven

Slide 4 - Tekstslide

'Wat maakt een verhaal een góed verhaal?

Slide 5 - Woordweb

Goede verhalen...
- Spanning/Conflict
- Humor
 - Herkenning
- Geloofwaardige (hoofd-) personages
- etc.


Slide 6 - Tekstslide

Doel:
Aan het einde van de les weet jij hoe je een spannend verhaal moet schrijven. 

Slide 7 - Tekstslide

Verhaal schrijven
Als je een verhaal gaat schrijven, moet je vooral niet bang zijn om te beginnen. 
Schrijf het verhaal eerst voor jezelf. Het is normaal dat je veel tekst schrapt, voordat je tevreden bent over je verhaal.
Het is misschien even zoeken, maar iedereen heeft verhalen in zijn hoofd. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe bedenk je een hoofdpersoon?
In bijna alle verhalen draait het om één hoofdpersoon. Andere personages hebben met hem of haar te maken. Jij weet als schrijver goed wie de hoofdpersoon is:
  • Hoe oud is hij? 
  • Wat zijn zijn hobby’s? 
  • Wie zijn zijn vrienden? Wat vindt hij leuk en wat zeker niet?

Vervolgens zorg je ervoor dat de lezer snel weet wie de hoofdpersoon is. Dat kun je op twee manieren doen
  • direct 
  • indirect

Slide 9 - Tekstslide

Direct en indirect
Direct
Het verhaal gaat over Gijs. Hij is 13 jaar en zit in de brugklas. Hij is spits in C1 en kan goed voetballen. Zijn ouders zijn heel streng en vinden school heel belangrijk.
Indirect
Zaterdag spelen we tegen Unitas C1. Kampioenswedstrijd! Vorige keer heb ik drie keer gescoord, maar deze week mag ik niet trainen door de proefwerkweek. Balen, nou sta ik waarschijnlijk reserve. Ik hoor het de trainer nog zeggen: 'Wie er volgende week niet is, begint op de bank. Dat geldt ook voor jou, Gijs'.
Bij de directe manier wordt opgesomd wie Gijs is. Bij de indirecte manier weet je net zoveel over Gijs, zonder dat het direct verteld is. Meestal is de indirecte manier het spannendst. Show... don't tell!

Slide 10 - Tekstslide

Hoe bedenk je een lijn in je verhaal?
Verhalen hebben vaak dezelfde opbouw. Let er maar eens op als je een boek leest.
  • Jij als lezer leert de hoofdpersoon kennen en dat gebeurt meestal aan het begin van het verhaal.
  • Na een tijdje merk je dat er gebeurtenissen zijn waardoor de hoofdpersoon in de problemen komt. Dit wordt conflict genoemd
  • Deze conflicten moet hij zien op te lossen of te doorstaan.
  • Meestal lukt dat en komt er een oplossing. Daarmee eindigt het verhaal.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe begin je het verhaal?
Als je een kort verhaal schrijft, is het belangrijk dat je meteen met het conflict begint en niet een al te lange aanloop neemt om iedereen te leren kennen. 

Meteen ACTIE dus!

Slide 12 - Tekstslide

Hoe breng je spanning in je verhaal?
Spanning kun je op verschillende manieren ervaren.
  • Vragen: Roep in het begin van het verhaal vragen op. Hoezo heeft Gijs ingebroken? Waarom is hij de hele nacht niet thuis geweest?
  • Mysterie: Ga die vragen in de rest van het verhaal beantwoorden, maar doe dat niet in één keer.
  • Plaats/Ruimte: Bedenk een spannende plek als achtergrond, bijvoorbeeld een bos of het station.
  • Het weer?: Heel vaak kun je het weer een rol laten spelen.

Slide 13 - Tekstslide

Bedenk nu een spannend stukje.

Slide 14 - Open vraag

Hoe schrijf je dialogen?
Een gesprek opschrijven is moeilijk, want de lezer moet weten wie er aan het woord is. Je moet dus proberen om duidelijk te maken wie iets zegt. 

Dit kun je bijvoorbeeld doen door heel duidelijk verschillend taalgebruik te gebruiken. Iemand die angstig is, gebruikt andere woorden dan iemand die boos is.

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf een dialoog van 5-6 zinnen.

Slide 16 - Open vraag

Hoe schrijf je een slot?

Je kunt kiezen voor een open of een gesloten einde.

Je kunt ook kiezen voor iets wat hier tussenin ligt. Het probleem is opgelost, maar hoe gaan ze nou verder? 

Belangrijk is wel dat je na het oplossen van het probleem snel een einde maakt aan je verhaal.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Je krijgt een trailer te zien. Hier ga je een verhaal bij bedenken.
Geef voor jezelf antwoord op de volgende vragen:
1. Welk gevoel krijg je bij het zien van de trailer?
2. Speelt het weer een rol in de trailer? Zo ja, op welke manier?
3. Is er een spannende plek die centraal staat?

De antwoorden op deze vraag kunnen jou helpen bij het schrijven van je verhaal.

Slide 19 - Tekstslide

Nu aan de slag!
Schrijf een verhaal aan de hand van de trailer.
  • Het verhaal bevat ongeveer 250 woorden.
  • Typ het in het word-document dat in teams staat.
  • Gebruik lettertype 12.
  • Lever je verhaal de volgende les in!

Slide 20 - Tekstslide