2ha - le cour de mardi, le 25 mai (pouvoir, -er et U3)

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le programme
* tellen!!!
* U2 (zelfstandig via quizlet oefenen)
* Pouvoir (vouloir)
* ww -er
* chanson

Slide 2 - Tekstslide

Réponds aux questions

Question:
Il y a combien de maisons?

Réponse:
Il y a.... maison.

Slide 3 - Tekstslide

Il y a combien d'enfants?

Slide 4 - Tekstslide

Il y a combien de voitures?

Slide 5 - Tekstslide

Il y a combien d'oranges?

Slide 6 - Tekstslide

Il y a combien de livres?

Slide 7 - Tekstslide

L'imparfait
herhaling

Slide 8 - Tekstslide

Het is weer even geleden..
Wat weet je nog over de imparfait?

Slide 9 - Woordweb

Hoe vind je de stam van de imparfait?
A
passé composé - é
B
heel ww min -er + uitgang
C
je vorm
D
nous-vorm min -ons

Slide 10 - Quizvraag

Sleep de uitgangen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord. 
je / tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
-ais
-ait
-ions
-iez
-aient

Slide 11 - Sleepvraag

Wat zijn de juiste uitgangen van de imparfait?
A
ais, ais, ait, ions, iez, aient
B
iez, aient, ons, t, s , ens

Slide 12 - Quizvraag

En nu even zelf... Hoe maak je de imparfait ook alweer? noteer de 2 stappen.

Slide 13 - Open vraag

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 14 - Quizvraag

Imparfait:
il + rester
A
resterait
B
restait
C
restais
D
est resté

Slide 15 - Quizvraag

Nous (imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 16 - Quizvraag

elles (parler, imparfait)
A
parlent
B
parlait
C
parle
D
parlaient

Slide 17 - Quizvraag

De imparfait is de toekomende tijd.
A
Vrai
B
Faux

Slide 18 - Quizvraag

Je (trouver, imparfait)
A
trouvait
B
trouve
C
trouvais
D
trouvai

Slide 19 - Quizvraag

Elles (donner, imparfait)
A
donnaient
B
donniez
C
donnions
D
donnait

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm

(parler / imparfait) je ...
A
je parle
B
je parlais
C
j'ai parlé
D
je parles

Slide 21 - Quizvraag

vetaal: ik praatte (imparfait)
A
je parlait
B
je parlais
C
je parle
D
j'ai parlé

Slide 22 - Quizvraag

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avoirait
C
on avait
D
on avions

Slide 23 - Quizvraag

Elles (aller, imparfait) toujours ensemble.
A
vont
B
allont
C
allaient
D
allez

Slide 24 - Quizvraag

Nous (regarder) un film
A
regardaient
B
regardions
C
regardons
D
regardiez

Slide 25 - Quizvraag

Je suis --> imparfait
A
J'avais
B
J'étais
C
Je étais

Slide 26 - Quizvraag

Nous dansons --> imparfait
A
dansions
B
danses
C
dansons
D
dansiez

Slide 27 - Quizvraag

Elle regarde --> imparfait
A
regardeait
B
regardait
C
regarda
D
regarderait

Slide 28 - Quizvraag

Vous changez --> imparfait
A
changerez
B
changez
C
changer
D
changiez

Slide 29 - Quizvraag

pouvoir 

Slide 30 - Tekstslide

vouloir

Slide 31 - Tekstslide

werkwoorden op -er

Slide 32 - Tekstslide

Les devoirs
faire: ex. uit Carte Orange
woordjes U3 (zelfstandig via quizlet oefenen) 
- Pouvoir (vouloir) :  U2 app. 8 ex. 28 en 29 
- ww -er: deel  1 - U3 app. 3/ U7 app 3 en 
                    deel 2 - U1 app 3/ U3 app 3   

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video