De acteur is heel beroemd.
Hij speelt in veel films.
Zijn beschrijving in de krant is goed.
De acteur is knap en aardig.
We gaan naar de bioscoop.
Ik moet een film kiezen.
Op tv zie ik een reclame voor een nieuwe film.
De film lijkt spannend en grappig.
De smaak van mijn vriend is anders.
Hij wil een tekenfilm zien.
We lezen het verhaal van de film.
Het klinkt leuk.
Ik koop een kaartje bij de balie.
We staan in de rij voor popcorn.
De film begint, en we kijken met plezier.