Voorzetsels in de vierde naamval/persoonlijke voornaamwoorden in de vierde naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Kapitel 4 München -  Lektion 3

Lektion 1

Aan het einde van de les ...

• ken ik de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits in de vierde naamval. 
• kan ik de vierde naamval toepassen achter de voorzetsels. 

Voorzetsels met de vierde naamval Duits-de meest gebruikte : 

durch = door 

für = voor

gegen = tegen

ohne = zonder

um = om 

Dit weten wij al :

• vierde naamval is zinsdeel = lijdend voorwerp.
• bij de mannelijke zelfstandige naamwoorden verandert der in den. 
• vierde naamval staat ook ACHTER de voorzetsels met de vierde naamval.

Om vierde naamval te kunnen toepassen moet ik: 

-> kijken, waar het lijdend voorwerp staat
-> kijken, of een voorzetsel met de vierde naamval er staat

De persoonlijke voornaamwoorden 

• ich 
• du 
• er/sie/es 
• wir 
• ihr 
• sie/Sie

Bij de volgende vragen

Gebruik het boek Na Klar deel B als hulpmiddel (Grammatik A - S. 13 & Grammatik B - S. 22).

Welke van deze voorzetsels behoren niet tot de voorzetsels 4e naamval?

1. von
2. durch
3. mit
4. gegen

voor mij

zonder hem

door jullie

om jou

um dich

ohne ihn

für mich

durch euch

Vertaal: door

1. ohne
2. um
3. für
4. durch

Vertaal: zonder

1. tegen
2. ohne
3. om
4. met

Vertaal: voor jou

1. für mich
2. ohne mich
3. für dich
4. gegen dich

Vertaal: tegen jullie

1. um euch
2. für euch
3. gegen euch
4. gegen uns

vertaal: zonder hem

1. ohne mich
2. ohne ihn
3. um ihn
4. für ihn

Vertaal: door mij

1. ohne mich
2. durch mich
3. gegen mich
4. für mich

Welke voorzetsels hebben de 4e naamval?

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Schrijf de volgende woorden in de haakjes in het Duits.

Schrijf het rijtje van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval.

Vertaal:
1. Das ist ( voor mij) und nicht ( voor U) .

Zinsontleding.
Het onderwerp is in het Duits ...

1. vierde naamval
2. derde naamval
3. eerste naamval
4. tweede naamval

Ich sehe ....... jeden Tag.

1. er
2. ihn

Das ist für ...............

1. ihr
2. euch

Die Tante kauft den Wagen.
Welke vorm is "den Wagen"?

1. tweede naamval
2. vierde naamval
3. eerste naamval
4. derde naamval

Die Schule kümmert sich in Coronazeiten um .... (hun/hen).

1. sie (eerste naamval)
2. ihnen
3. sie (vierde naamval)

"wij" wordt in de vierde naamval

1. wir
2. uns
3. ihr
4. euch