H-3 Energie Formatief

Hoofdstuk 3 Energie

Formatieve oefening
over Energie
voor 3H
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Energie

Formatieve oefening
over Energie
voor 3H

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We kennen verschillende energiebronnen. Een energiebron levert een energiesoort. Sleep de juiste energiesoort bij elke energiebron.
zon
fossiele brandstoffen
wind
atoom-
splijting
chemische energie
bewegings- energie
warmte
stralings-
energie

Slide 2 - Sleepvraag

4 goed is 2 pnt
2 goed is 1 pnt
We kennen energiebronnen en energieomzetters. 
Sleep de onderstaande begrippen in het juiste vak.
energiebron
energieomzetter
aardgas
aardolie
olielamp
auto
monitor
accu
cv-ketel
wind
zon
zaklamp
fiets
mest

Slide 3 - Sleepvraag

12 goed 4 pnt
11 goed 3 pnt
10 goed 2 pnt
9 goed 1 pnt
8 of minder goed 0 pnt
Vul in:
Energie kan worden omgezet van de ene soort in de andere;
daarbij verandert de totale ….....… energie niet.
We noemen dit de "Wet van behoud van energie".

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
In een apparaat vind meestal een omzetting van energie plaats.
In een elektrisch verwarmingselement van een strijkijzer
wordt …(1)… omgezet in …(2)…
Noteer je antwoord als 1: ................. 2: ................

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in:
In een apparaat vind meestal een omzetting van energie plaats.
Veel huizen worden verwarmd met een cv-ketel.
In een cv-ketel in huis wordt …(1)… omgezet in …(2)…
Noteer je antwoord als 1: ................. 2: ................

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in: Bij gebruik van een boormachine wordt elektrische energie omgezet. Welke energiesoort is de nuttige energie van een boormachine? En welke soort energie wordt gezien als energieverlies bij een boormachine? De nuttige energie is ....(1)...... Het energieverlies is .......(2)......
Noteer je antwoord als 1: ............ , 2: ..............

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep onderstaande beweringen in het juist vak.
WAAR
NIET WAAR
Biomassa levert 
chemische energie
Windenergie is
altijd beschikbaar
Aardwarmte is alleen
in de zomer beschikbaar
Een zonnecel produceert
elektrische energie
Het gebruik van windturbines
heeft geen nadelen
Biomassa is geen 
fossiele brandstof

Slide 8 - Sleepvraag

6 goed 3 pnt
5 goed 2 pnt
4 goed 1 pnt
3 of minder goed 0 pnt
Door de energietransitie komt er een nieuw energiesysteem met vier belangrijke kenmerken.
Welk van deze vier kenmerken hoort bij:
-je huis beter isoleren?
A
energie lokaal produceren
B
gebruik van energie beperken
C
energie opslaan
D
fossiele brandstoffen vervangen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door de energietransitie komt er een nieuw energiesysteem met vier belangrijke kenmerken.
Welk van deze vier kenmerken hoort bij:
-de thermostaat iets lager zetten en een trui aantrekken?
A
energie lokaal produceren
B
gebruik van energie beperken
C
energie opslaan
D
fossiele brandstoffen vervangen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door de energietransitie komt er een nieuw energiesysteem met vier belangrijke kenmerken.
Welk van deze vier kenmerken hoort bij:
-een warmtepomp gebruiken in plaats van een cv-ketel?
A
energie lokaal produceren
B
gebruik van energie beperken
C
energie opslaan
D
fossiele brandstoffen vervangen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verwarmingselement in een waterkoker verwarmt gedurende 10 min een hoeveelheid water. Het vermogen van het element is 70 W.
Bereken de hoeveelheid warmte (energie) die door het verwarmingselement is geproduceerd.
Noteer de gehele berekening.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ijzeren spijker heeft een massa van 7,5 g. De spijker wordt verwarmd met een gasvlam waardoor de spijker 4140 J warmte opneemt. Daardoor stijgt de temperatuur van de spijker met 1200 °C. Bereken de soortelijke warmte van ijzer.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De soortelijke warmte van olie is 1,7 J/(g·°C),
de soortelijke warmte van water is 4,2 J/(g·°C).
Chantal verwarmt eerst een hoeveelheid water en daarna een hoeveelheid olie op met hetzelfde elektrische verwarmingselement. De olie en het water hebben dezelfde massa. Ze meet steeds de temperatuur.
Welke stof stijgt het snelst in temperatuur?
A
Olie, want dat heeft de laagste soortelijke warmte.
B
Water, want dat heeft de hoogste soortelijke warmte.
C
Water, want dat kookt sneller als olie.
D
Dat kun je met deze gegevens niet zeggen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Karel verwarmt 300 mL water van 15 °C tot 100 °C.
De soortelijke warmte van water is 4,2 J/(g·°C).
Bereken hoeveel warmte het water daarbij opneemt.
Noteer je gehele berekening.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verwarmingselement produceert 42 000 J warmte. Daardoor wordt een hoeveelheid water van 15 °C verwarmd tot het kookt. De soortelijke warmte van water = 4,2 J/(g. °C). Bereken de massa van deze hoeveelheid water.
Noteer de gehele berekening

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een elektrische föhn heeft een vermogen van 750 Watt. Deze föhn wordt gedurende 20 minuten gebruikt. Bereken de hoeveelheid elektrische energie in MJ die deze föhn gebruikt.
Noteer de gehele berekening.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de symbolen van de grootheden en eenheden in het juiste vak.
soortelijke warmte
vermogen
temperatuur
warmte
massa
energie
c
P
T
Q
m
E
W
g
°C
J
J/(g.°C)

Slide 18 - Sleepvraag

11 goed 4 pnt
10 goed 3 pnt
9 goed 2 pnt
8 goed 1 pnt
7 of minder goed 0 pnt
Zie de afbeelding. In een thermoskan kun je koude en warme vloeistoffen bewaren. In welk richting verplaatst de warmte zich als je op een warme dag een koude vloeistof in de thermoskan bewaart?
A
van buiten naar binnen
B
van binnen naar buiten
C
in beide richtingen
D
de warmte verplaatst zich niet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zie de afbeelding. In een thermoskan kun je koude en warme vloeistoffen bewaren. Welke vorm van warmtetransport wordt tegengegaan door de dubbele wand waar geen lucht tussen zit?
A
straling
B
stroming
C
geleiding
D
alle drie

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in en kies uit MEER of MINDER.
Hoe groter het muuroppervlak van een huis, hoe ........... warmte het huis verliest.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in en kies uit MEER of MINDER.
Hoe groter het verschil in temperatuurverschil op een koude dag tussen binnen en buiten, hoe ................ warmte het huis verliest.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ziet hiernaast een schematische weergave van een flatgebouw. Elk van de appartementen verliest warmte. Zet de appartementen in volgorde van warmteverlies. Het appartement met het grootste warmteverlies als eerste.
A
A-D-B-C
B
C-A-B-D
C
C-B-A-D
D
C-D-B-A

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Carola woont in een hoekwoning. Door 1 m2 spouwmuur verdwijnt per jaar 435 MJ warmte. Als zij de muur laat isoleren, wordt het warmteverlies door de muur 195 MJ per m2 per jaar. Carola isoleert 50 m2 spouwmuur. De stookwaarde van aardas is 32 MJ per m3. Bereken hoeveel m3 aardgas zij per jaar bespaart. Noteer je gehele berekening.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ziet hiernaast een afbeelding van een LED-lamp. Zo'n lamp heeft een veel groter rendement dan een gloeilamp. Dat betekent: .......
A
dat een LED meer licht geeft dan een gloeilamp
B
dat een gloeilamp meer licht geeft dan een LED
C
dat een gloeilamp een groter percentage van de opgenomen engergie omzet in licht
D
dat een gloeilamp een groter percentage van de opgenomen energie omzet in warmte

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Steven gebruikt een dompelaar om 500 mL water te verwarmen. De dompelaar geeft in vijf minuten 20 kJ warmte af. Hiervan wordt 18 kJ opgenomen door het water. Bereken het rendement van de dompelaar waarmee het water is verwarmd. Rond af op een geheel getal.
Noteer je gehele berekening.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een combiketel verwarmt 160 L water van 20 °C tot 70 °C en verbrandt daarbij 1,5 m3 aardgas.
De verbrandingswarmte van aardgas is 32 MJ/m3; de soortelijke warmte van water is 4,2 J/(g·°C). Bereken het rendement van de combiketel.
Het rendement is:
A
70 °C
B
70 %
C
1,5 %
D
150 %

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies