Herhaling der-gruppe en ein-gruppe met de eerste, vierde en derde naamval en voorzetsels

Herhaling der-gruppe en ein-gruppe met de eerste, vierde en derde naamval en voorzetsels
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling der-gruppe en ein-gruppe met de eerste, vierde en derde naamval en voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je de der-gruppe en ein-gruppe onderscheiden, de eerste, vierde en derde naamval herkennen en weet je hoe voorzetsels hierbij gebruikt worden.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel en leg uit wat de studenten aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet je al over de der-gruppe en ein-gruppe, de eerste, vierde en derde naamval en voorzetsels?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is der-gruppe en ein-gruppe
Substantieven in het Duits worden in twee groepen onderverdeeld: der-gruppe (mannelijk) en ein-gruppe (vrouwelijk en onzijdig).

Slide 4 - Tekstslide

Geef een korte uitleg over de twee groepen van zelfstandige naamwoorden.
Eerste naamval
De eerste naamval wordt gebruikt om het onderwerp van de zin aan te duiden. Bijvoorbeeld: Der Hund läuft.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wanneer de eerste naamval wordt gebruikt en geef een voorbeeld.
Vierde naamval
De vierde naamval wordt gebruikt om aan te geven wie of wat het lijdend voorwerp is in de zin. Bijvoorbeeld: Ich sehe den Hund.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wanneer de vierde naamval wordt gebruikt en geef een voorbeeld.
Derde naamval
De derde naamval wordt gebruikt om aan te geven wie of wat het meewerkend voorwerp is in de zin. Bijvoorbeeld: Ich gebe dem Hund ein Leckerli.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wanneer de derde naamval wordt gebruikt en geef een voorbeeld.
Voorzetsels met de eerste naamval
Voorzetsels zoals 'mit', 'bei' en 'nach' worden gebruikt met de eerste naamval. Bijvoorbeeld: Ich gehe mit dem Hund spazieren.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit welke voorzetsels met de eerste naamval worden gebruikt en geef een voorbeeld.
Voorzetsels met de vierde naamval
Voorzetsels zoals 'durch', 'für' en 'gegen' worden gebruikt met de vierde naamval. Bijvoorbeeld: Der Hund läuft durch den Park.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit welke voorzetsels met de vierde naamval worden gebruikt en geef een voorbeeld.
Voorzetsels met de derde naamval
Voorzetsels zoals 'aus', 'außer' en 'bei' worden gebruikt met de derde naamval. Bijvoorbeeld: Ich gebe dem Hund ein Leckerli aus der Tasche.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit welke voorzetsels met de derde naamval worden gebruikt en geef een voorbeeld.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.