akkusativ & dativ

Akkusativ & dativ: Oefenen en Herhalen!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Akkusativ & dativ: Oefenen en Herhalen!

Slide 1 - Tekstslide


Jullie hebben de derde en vierde naamval al eens gezien. Vandaag gaan we het kort herhalen en vooral veel oefenen!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat weet je nog over de derde naamval (Dativ)?

Slide 4 - Open vraag

Dativ (derde naamval) 
Gebruik: Na bepaalde voorzetsels en bij het meewerkend voorwerp.
Voorbeeldzin: Ich gebe meinem Freund ein Buch. (meinem Freund = derde naamval).

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je nog over de vierde naamval (Akkusativ)?

Slide 6 - Open vraag

Akkusativ (Vierde naamval)
Gebruik: Na bepaalde voorzetsels en als lijdend voorwerp.

Voorbeeldzin: Ich sehe den Hund. (den Hund = vierde naamval).

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels
Derde naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

Vierde naamval: durch, für, gegen, ohne, um

Slide 8 - Tekstslide

Welke naamval gebruik je na het voorzetsel "für"?
A
Derde naamval
B
Vierde naamval
C
Tweede naamval

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Ich gebe mein Bruder ein Geschenk.
B
Ich gebe meinen Bruder ein Geschenk.
C
Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.

Slide 10 - Quizvraag

waarom? 
Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.
gebe → het werkwoord (actie)
Ich → Onderwerp
ein Geschenk → (Vierde naamval) → wat wordt gegeven?
meinem Bruder → (Derde naamval) → aan wie wordt iets gegeven?


Slide 11 - Tekstslide

Welke naamval wordt gebruikt in deze zin? "Er geht ohne seinen Hund spazieren."
A
Vierde naamval
B
Derde naamval
C
Geen naamval

Slide 12 - Quizvraag

Waarom?
Het woord "ohne" hoort altijd bij de vierde naamval. Daarom verandert "sein Hund" in "seinen Hund".

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm in deze zin? "Wir danken ____ Lehrer für die Hilfe."
A
Den
B
Dem
C
Der
D
Die

Slide 14 - Quizvraag

Waarom?
danken → het werkwoord (actie)
Wir → degene die iets doet
dem Lehrer →(Derde naamval) → aan wie wordt iets gegeven? (Je bedankt iemand)

Slide 15 - Tekstslide

Welke voorzetsels horen altijd bij de derde naamval?
A
durch, für, ohne
B
an, auf, über
C
mit, nach, zu

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Ich warte auf meinem Freund.
B
Ich warte auf meinen Freund.
C
Ich warte auf meine Freund.
D
Ich warte auf mein Freund.

Slide 17 - Quizvraag

Waarom?
warte → het werkwoord (actie)
Ich → degene die iets doet
auf meinen Freund → vierde naamval → waar wacht je op?

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm? "Das Kind spielt mit ___ Ball."
A
Dem
B
Die
C
Das
D
der

Slide 19 - Quizvraag

Waarom?
spielt → het werkwoord (actie)
Das Kind → degene die iets doet
mit dem Ball → derde naamval → waarmee speelt het kind?

Slide 20 - Tekstslide

Welke naamval wordt gebruikt in deze zin? "Sie geht in die Schule."
A
Tweede naamval
B
Derde naamval
C
Vierde naamval

Slide 21 - Quizvraag

waarom?
geht → het werkwoord (actie)
Sie → degene die iets doet
in die Schule → Vierde naamval→ waar gaat ze naartoe?

Slide 22 - Tekstslide

Hoe goed voel jij je nu over de derde en vierde naamval?
✅ Ik snap het helemaal!
🤔 Best goed, maar ik moet nog oefenen.
❓ Nog wat onduidelijk, ik heb vragen.
😵 Ik vind het nog erg lastig!

Slide 23 - Poll

Welke naamval vond je het moeilijkst?
🔵 Derde naamval (Dativ)
🟢 Vierde naamval (Akkusativ)
🟡 Allebei even moeilijk
🔴 Ik snap het helemaal! 🎉

Slide 24 - Poll

Wat vond je van deze les? Wat hielp je het meest en wat zou je anders willen?

Slide 25 - Open vraag