In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1.2 Elektrische energie
Slide 1 - Tekstslide
1.2 Elektrische energie
Energieomzetters
Soorten energie
Energie en vermogen
Energie meten
Slide 2 - Tekstslide
Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Energie-stroomdiagrammen
Slide 5 - Tekstslide
Rendement
Het rendement geeft aan hoeveel procent van de toegevoerde energie voor een nutige energie soort gebruikt wordt.
Je berekent het met de formule
of
Slide 6 - Tekstslide
Welke energieomzetting heb je in een zonnepaneel?
A
Elektrische energie in licht en warmte
B
Warmte in licht en elektrische energie
C
Licht in elektrische energie en warmte
D
Licht in chemische energie en elektrische energie
Slide 7 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met het rendement van een energie-omzetting?
A
Hoeveel winst je ermee maakt
B
Hoe zuinig het apparaat is
C
Hoeveel verlies aan energie er optreedt
D
Hoeveel procent nuttige energie het oplevert
Slide 8 - Quizvraag
Een zonnepaneel vangt zonlicht op en produceert 300 Watt aan elektrisch vermogen. 900 Watt van het zonlicht wordt niet omgezet in elektrische energie. Wat is het rendement?
A
25%
B
33%
C
300%
D
10%
Slide 9 - Quizvraag
Welke soorten energie ken je al
Slide 10 - Woordweb
Slide 11 - Tekstslide
Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen.
Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s).
Een andere eenheid is de watt
(W).
Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s.
Slide 12 - Tekstslide
Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt.
Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.
Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie.
Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.
Slide 13 - Tekstslide
Vermogen berekenen
Slide 14 - Tekstslide
Elektrisch vermogen
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.
U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P=U⋅I
Slide 15 - Tekstslide
Elektrische energie
P is vermogen in watt (W)
t is tijd in seconden (s)
E is energieverbruik in joule (J)
E=P⋅t
Slide 16 - Tekstslide
De joule als eenheid
Met 1 joule kun je niet veel doen.
Daarom gebruik je meestal kJ of MJ.
In een huis wordt energie verbruik niet in joule gemeten maar in kWh. (kWh meter)
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Je kunt P in (W) en tijd in (s). Dan heb je (J) Joule.
Je kunt P in (kW) en tijd in ()h. Dan heb je (kWh) kilowattuur.
1 kWh is 3,6 MJ
E=P⋅t
Slide 20 - Tekstslide
E berekenen
E = P x t
E = Energiegebruik in kWh
P = Energie (power) in Watt
t = tijd in uren
Slide 21 - Tekstslide
E berekenen
E = P x t
E = Energiegebruik in Joule (J)
P = Energie (power) in Watt (W)
t = tijd in seconden (s)
Slide 22 - Tekstslide
Opdracht 3
Slide 23 - Tekstslide
Uitwerking opdracht 3
Slide 24 - Tekstslide
Kilowattuur-meter
Slide 25 - Tekstslide
Er zijn drie mogelijkheden om je energiegebruik duurzamer te maken:
De toegevoerde energiesoort
Gebruik een duurzame bron.
Het apparaat
Kies een apparaat met een hoog rendement
(bv. LED lamp)
Geleverde energie
Beperk je energie vraag.
Slide 26 - Tekstslide
Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R
Slide 27 - Quizvraag
Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.