Paragraaf 3.5

Wat verbruikt meer energie?
Een scooter of een auto.
A
Scooter
B
Auto
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat verbruikt meer energie?
Een scooter of een auto.
A
Scooter
B
Auto

Slide 1 - Quizvraag

Wat verbruikt meer energie?
Een boormachine of een waterkoker?
A
Boormachine
B
Waterkoker
C
Moet ik opzoeken
D
Geen idee

Slide 2 - Quizvraag

Wat verbruikt meer energie?
Een halogeenlamp of een ledlamp.
A
halogeenlamp
B
ledlamp
C
Geen idee

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen. 

Afkorting: P

De eenheid is watt:   W 

Slide 5 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Slide 6 - Tekstslide

Vermogen berekenen

Slide 7 - Tekstslide

Elektrische energie meten
Energieverbruik  =   vermogen x tijd
E     =   P x t

P in kW (of in W)
t in uren (of in S)
E in KWh (of in Joule)

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Rendement
n= E nuttig / E toegevoerd x 100%
Bereken het rendement van een lamp met een elektrisch vermogen van 11W, die 5W lichtenergie uitstraalt.

Rendent is het percentage van de energie die nuttig wordt gebruikt.

Slide 10 - Tekstslide

1 w is hetzelfde als……?
A
0,1 KW
B
100 MW
C
0,001 KW
D
1 MW

Slide 11 - Quizvraag

1 KW is….?
A
10 W
B
1000 W
C
100 W
D
10.000 W

Slide 12 - Quizvraag

Mijn laptop werkt op een spanning van 12 v. de stroomsterkte is 2 A
Hoe groot is het vermogen?
A
24 v
B
24 w
C
6 w
D
14 v

Slide 13 - Quizvraag

wat is de juiste berekening
A
Vermogen= spanning x stroomsterkte
B
Spanning= vermogen x stroomsterkte
C
Stroomsterkte= spanning x vermogen

Slide 14 - Quizvraag

van welk apparaat is het vermogen verandelijk?
A
een elektrische klok
B
een mobiele telefoon
C
een zaklantaren

Slide 15 - Quizvraag

Wat bedoelen ze als een apparaat stroom '' opslurpt ''?
A
Het apparaat heeft te weinig stroom
B
Het apparaat veel stroom gebruikt
C
Het apparaat heeft te veel stroom gebruikt en is nu kapot

Slide 16 - Quizvraag

Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte. ​
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid

Slide 17 - Quizvraag