M4 Theme 5 Grammar J relative clauses

Defining relative clauses
Bijzinnen met onmisbare informatie:
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Defining relative clauses
Bijzinnen met onmisbare informatie:
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 1 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
Soms geeft een bijzin alleeextra informatie
  • Staan in het midden van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 2 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een komma!)
Baking is something that I like to do the most.
My mum is the person that always supports me.
 WHOM: bij mensen na een voorzetsel
The writer, about whom I read, is really good.
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)
The man, whose wallet got lost, has found it back again.

Slide 3 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen: 
Julie, who is my best friend, is going to move.
WHICH: bij dieren en dingen
Bruno, which is my neigbour's dog, has run away.

Slide 4 - Tekstslide

RELATIVE CLAUSES
Soms is de bijzin noodzakelijk om te begrijpen over wie of wat de zin gaat. In zo'n bijzin kun je who, which of that vaak weglaten
This is the book (that) I told you about.
Having fun is something (which) I can't live without.

Slide 5 - Tekstslide

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 6 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who
D
which, that

Slide 7 - Quizvraag

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 8 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 9 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

He is the consultant ...
advice I rely on.
A
whose
B
who
C
that
D
whom

Slide 11 - Quizvraag

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 12 - Quizvraag

The .... (intelligent) students are doing this quiz right now!

Slide 13 - Open vraag

I use little sugar in my tea, but my sister uses even .... (little) in hers.

Slide 14 - Open vraag

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 

Slide 15 - Tekstslide