In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Mevrouw de Cuba
Slide 1 - Tekstslide
Programa
Bienvenidos (5 min)
eerstvolgende cijfer
Hoofdstuk 2 (10 min)
Herhaling ser/estar/hay (15 min)
Luistervaardigheid (15 min)
Slide 2 - Tekstslide
Wat vonden jullie van de eerste Toets?
Slide 3 - Tekstslide
Eerstvolgende cijfer
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Hoofdstuk 2
Fiesta y amor en Sevilla
Woordjes, zinnen, lezen, luisteren en schrijven
Grammatica:
Bijvoeglijk nwrd, ser y estar, presente perfecto e indefinido.
Hacer: WB p. 52 ejercicio 1 y 2
timer
10:00
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Het gebruik van 'Hay"
Hay betekent er is of er zijn. Hay wordt nooit vervoegd en alleen gebruikt bij plaatsbepalingen van
gebouwen die niet specifiek zijn.
Slide 8 - Tekstslide
'Hay" Niet specifiek?
Met niet specifiek wordt bedoeld dat het eensupermarkt is, of veelhuizen. Er wordt niet aangeven of het een bepaalde supermarkt of een bepaald huis is.
Slide 9 - Tekstslide
Tú ___ chino.
A
eres
B
estás
Slide 10 - Quizvraag
Yo ___ Julio.
A
soy
B
estoy
Slide 11 - Quizvraag
Diana ___ en Madrid.
A
es
B
está
Slide 12 - Quizvraag
Mi tío ___ muy alto.
A
es
B
está
Slide 13 - Quizvraag
¡Hola! yo __________ Francis.
Juan vive en España. Él ___________ español.
Ana y Carlos _______________ amigos.
¿De dónde ___________ tú?
Nosotros _____ de Barcelona.
soy
es
son
eres
somos
Slide 14 - Sleepvraag
Kies hay, son of están: Mis padres __________ en Rotterdam.
Slide 15 - Open vraag
Hay, Ser of estar?
Mi padre ___________ en la cocina.
A
hay
B
está
C
es
Slide 16 - Quizvraag
Kies uit hay/estar/ser
Isabella y yo ___________ en la calle.
A
hay
B
estamos
C
estáis
D
sois
Slide 17 - Quizvraag
Kies hay, ser of estar: Brenda y yo ___________ amigas.
Slide 18 - Open vraag
¿Hay, estar o ser?
La casa ___________ muy bonita
A
hay
B
es
C
está
D
eres
Slide 19 - Quizvraag
Kies hay, ser of estar: "_________ muchas bicicletas en Holanda".
Slide 20 - Open vraag
¿Hay, Ser o Estar? "En el bosque no ___________ casas".
A
están
B
son
C
hay
D
estar
Slide 21 - Quizvraag
Ik weet wanneer ik "hay, Ser en Estar" moet gebruiken