Wat: Je controleert jouw antwoorden met die van jouw buurman.
Hoe: In tweetallen op fluistertoon. Je doet dit van de vragen uit het boek, je werkboekje én de werkbladen.
Hulp: Je steekt je vinger op.
Tijd: 20 minuten
Uitkomst: Je verbetert jouw antwoorden als jullie erachter komen dat het niet klopt.
Klaar: Schrijf voor jezelf de regels van werkwoordspelling verleden tijd op. Wat weet je nog?