11: Modal verben + oefentoets + Woordenrace

Woche: elf
Lernziele für heute:
1. Kasus üben
2. Modalverben
3. Wörterrennen


Hausaufgaben:
Lernen:  5.1+6.1+7.1+7.2+8+12+13, ab Seite 148

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Woche: elf
Lernziele für heute:
1. Kasus üben
2. Modalverben
3. Wörterrennen


Hausaufgaben:
Lernen:  5.1+6.1+7.1+7.2+8+12+13, ab Seite 148

Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
ik heb
jij hebt
hij/zij/het heeft
wij hebben
jullie hebben
zij/u hebben

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
ik heb
ich habe
jij hebt
du hast
hij/zij/het heeft
er/sie/es hat
wij hebben
wir haben
jullie hebben
ihr habt
zij/u hebben
sie/Sie haben

Slide 4 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
ik ben
jij bent
hij/zij/het is
wij zijn
jullie zijn
zij/u zijn

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
ik ben
ich bin
jij bent
du bist
hij/zij/het is
er/sie/es ist
wij zijn
wir sind
jullie zijn
ihr seid
zij/u zijn
sie/Sie sind

Slide 7 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 8 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1. Kasus üben

Slide 9 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Was

Wer

Wie

Wann

Warum


: Überzets Niederländisch ins Deutsche

: seltständig

: Spickzettel

: zehn Minuten

: oefening baart kunst

Slide 10 - Tekstslide

1e nv (Nominativ)
Wie (wat) + ww ? =
onderwerp
ontleden
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 11 - Tekstslide

3e nv (Dativ)
uit
aus
bij 
bei
met
mit
na,naar
nach
van, door
von
naar
zu
voorzetsels
ontleden
aan/voor + wie(wat) + ww 
+ onderwerp? =
meewerkend voorwerp
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 12 - Tekstslide

4e nv (Akkusativ)
door
durch
voor  
für
tegen
gegen
zonder
ohne
om
um
voorzetsels
Wie (wat) + ww + onderwerp? = lijdend voorwerp
ontleden
Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 13 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 14 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 15 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
2. Modalverben

Slide 16 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 17 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
können
wollen
dürfen
mögen
sollen
müssen
möchten
wissen
ich
kann
will
darf
mag
soll
muss
möchte
weiß
du
kannst
willst
darfst
magst
sollst
musst
möchtet
weißt
er/sie
kann
will
darf
mag
soll
muss
möchte
weiß
wir
können
wollen
dürfen
mögen
sollen
müssen
möchten
wissen
ihr
könnt
wollt
dürft
mögt
sollt
müsst
möchtet
wisst
sie/Sie
können
wollen
dürfen
mögen
sollen
müssen
möchten
wissenen

Slide 18 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
3. Wörterrennen

Slide 19 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
1. Ein anderes Wort für Selbstbefriedigung ist wichsen.
2. Ich werde nach Vianen umziehen.
3. Er hat keinen Grund für seine Bosheit gegeben.  
4. Welche Funktion hat Absatz 4 in dem Text?
5. Die Bullen haben den Dieb arrestiert.
6. Das kostet viele Kohle!
7. Er geht in Rente.
8. Die Bahn läuft bis zum Den Haag HS.
9. Bist du doof oder was?


Slide 20 - Tekstslide

1. Aardige kinderen zijn ook vaak lief.  
2. Wat zit er in het blikje?  
3. Hij heeft zijn reden voor zijn boosheid gegeven.  
4. Welke functie heeft de 4e alinea in de tekst? 
5. De politie heeft de dief gearesteerd.
6. Uit de kraan komt warm water.
7. Hij gaat met pensioen.
8. Het spoor loopt tot Den Haag HS.
9. Ben je stom of zo?


Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende

Slide 21 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Lees de vertaling in de context van de zin/tekst!

Slide 22 - Tekstslide

Wiederholung
Hausaufgaben
Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
 Deze les leerde je:
  • de naamvallen toe te passen bij het persoonlijk voornaamwoord;
  • de modale werkwoorden te vervoegen;
  • hoe je het woordeboek gebruikt.

Slide 23 - Tekstslide