Goederen die je NIET nodig hebt om in leven te blijven
Slide 3 - Tekstslide
Goederen
Tastbare producten waarmee je je behoeften kunt voorzien
Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet
PS5, Schaar...
Knippen van iemands haar (kapper)
Slide 4 - Tekstslide
In je behoeften voorzien
Zelfvoorziening --> zelf producten maken
Consument --> Je koopt goederen en diensten
Slide 5 - Tekstslide
wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?
Slide 6 - Tekstslide
Verschil Welvaart en Welzijn
Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien
Welzijn = de mate waarin je je gelukkig voelt
Slide 7 - Tekstslide
Marketingmix (6 P's)
Sociale beïnvloeding?
Productbeleid
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Personeelsbeleid
Presentatiebeleid
Promotiebeleid
Wat wordt verkocht? (ook merk, smaak, soorten, verpakking)
c
Locatie (internet of winkel), waar de winkel moet zitten.
Wat voor mensen werken er, deskundig, vriendelijk, beleefd, etc.
Hoe presenteert de winkelier zijn producten (ook via internet), bijv etalage
Hoe worden de producten onder de aandacht gebracht, bijv. reclame, sponsoring, advertentie
Marketinginstrumenten
Marketinginstrumenten = marketingmix → 6 p's
Slide 8 - Tekstslide
Ideële reclame
Heeft als doel de mentaliteit en het gedrag van mensen te veranderen.
Ideële reclame gaat vaak over maatschappelijke problemen.
Iemand een voorbeeld? Wat vind je hiervan?
Slide 9 - Tekstslide
Commerciële reclame
Bedoeld om te verleiden tot een aankoop.
Dit kan zijn: - een informatieve reclame (info over het product); - een merkreclame (vergroten naamsbekendheid).
Slide 10 - Tekstslide
Merkreclame
Slide 11 - Tekstslide
Informatieve reclame
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een doelgroep?
Een doelgroep is een groep consumenten op wie een producent zich richt.
Omdat jongeren samen veel geld te besteden hebben, vormen ze een belangrijke doelgroep.
Doelgroep
Groep mensen met dezelfde kenmerken
Marktonderzoek
De producent of verkoper kan er achter komen wat zijn doelgroep wil en maakt daar producten voor.
Zo richt de producent/verkoper zich beter op zijn doelgroep.
Slide 13 - Tekstslide
Soorten inkomsten
Met en zonder tegenprestatie (KOOPKRACHT)
Inkomen met tegenprestatie - inkomen uit arbeid (werk) - inkomen uit bezit
Inkomen zonder tegenprestatie - overdrachtsinkomens -> uitkeringen, zak- of kleedgeld
Slide 14 - Tekstslide
Soorten inkomsten
Inkomsten uit arbeid (werk)
Loon
Prestatieloon: bonus als je goed gewerkt hebt
Eindejaarsuitkering
Vakantiegeld
Inkomen uit natura: betaald worden met goederen of diensten (auto van de zaak, telefoon... )
Slide 15 - Tekstslide
Soorten inkomen
Inkomsten uit bezit
Rente (spaargeld)
Dividend (aandelen)
Winst (eigen bedrijf)
Huur (huis)
Pacht (grond)
Slide 16 - Tekstslide
Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
De gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
De uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)
Slide 17 - Tekstslide
Bedragen omrekenen
Kwartaal
Jaar
Week
Maand
Dag
x 4
x 12
x 52
x 365
Slide 18 - Tekstslide
Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.
Je koopkracht hangt af van:
je inkomsten;
de prijzen.
Slide 19 - Tekstslide
Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.
Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.
Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.
Slide 20 - Tekstslide
inkomensstijging > prijsstijging
koopkracht neemt toe
inkomensstijging < prijsstijging
koopkracht neemt af
Slide 21 - Tekstslide
Oorzaken inflatie
Loonverhoging
Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
Minder aanbod van producten
Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid
Slide 22 - Tekstslide
Soorten inflatie
Inflatie: als producten duurder worden.
Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.
Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.
Slide 23 - Tekstslide
Inflatie en deflatie
Stijging van prijspeil is er sprake van inflatie
- Geld wordt dus minder waard. BELANGRIJK
Daling van prijspeil is er sprake van deflatie
- Geld wordt dus meer waard. BELANGRIJK
De inflatie en deflatie wordt aangegeven met indexcijfers. Al deze indexcijfers worden de consumentenprijsindex (CPI) genoemd.
Slide 24 - Tekstslide
VRAGEN?
Ga bezig met de opdrachten van je boek of rekenboek!