Herhalingsles H1

Economie H1
Kun je kopen wat je wilt?



1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie H1
Kun je kopen wat je wilt?



Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Herhaling H1                                            20 min
  • Opdrachten maken                                  15 min

  • Zijn er nog vragen?                                    5 min


Slide 2 - Tekstslide

Behoeften
Basis behoeften (primair)

Goederen die je nodig hebt om in leven te blijven
Overige behoeften (secundair)

Goederen die je NIET nodig hebt om in leven te blijven

Slide 3 - Tekstslide



Goederen

Tastbare producten waarmee je je behoeften kunt voorzien


Diensten

Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet
PS5, Schaar...
Knippen van iemands haar (kapper)

Slide 4 - Tekstslide

In je behoeften voorzien
Zelfvoorziening --> zelf producten maken
Consument --> Je koopt goederen en diensten

Slide 5 - Tekstslide

wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?

Slide 6 - Tekstslide

Verschil Welvaart en Welzijn

  • Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien

  • Welzijn = de mate waarin je je gelukkig voelt

Slide 7 - Tekstslide

Marketingmix (6 P's)
Sociale beïnvloeding?
  • Productbeleid
  • Prijsbeleid
  • Plaatsbeleid

  • Personeelsbeleid
  • Presentatiebeleid
  • Promotiebeleid
Wat wordt verkocht? (ook merk, smaak, soorten, verpakking)
c
Locatie (internet of winkel), waar de winkel moet zitten.
Wat voor mensen werken er, deskundig, vriendelijk, beleefd, etc.
Hoe presenteert de winkelier zijn producten (ook via internet), bijv etalage
Hoe worden de producten onder de aandacht gebracht, bijv. reclame, sponsoring, advertentie
Marketinginstrumenten
Marketinginstrumenten = marketingmix → 6 p's

Slide 8 - Tekstslide

Ideële reclame
Heeft als doel de mentaliteit en het gedrag van mensen te veranderen. 

Ideële reclame gaat vaak over maatschappelijke problemen.

Iemand een voorbeeld? Wat vind je hiervan?

Slide 9 - Tekstslide

Commerciële reclame
Bedoeld om te verleiden tot een aankoop.

Dit kan zijn:
- een informatieve reclame (info over het product);
- een merkreclame (vergroten naamsbekendheid).

Slide 10 - Tekstslide

Merkreclame

Slide 11 - Tekstslide

Informatieve reclame

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een doelgroep?
Een doelgroep is een groep consumenten op wie een producent zich richt. ​

Omdat jongeren samen veel geld te besteden hebben, vormen ze een belangrijke doelgroep.
Doelgroep
Groep mensen met dezelfde kenmerken
Marktonderzoek
De producent of verkoper kan er achter komen wat zijn doelgroep wil en maakt daar producten voor.

Zo richt de producent/verkoper zich beter op zijn doelgroep.

Slide 13 - Tekstslide

Soorten inkomsten
Met en zonder tegenprestatie (KOOPKRACHT)
  • Inkomen met tegenprestatie
    - inkomen uit arbeid (werk)
    - inkomen uit bezit

  • Inkomen zonder tegenprestatie
    - overdrachtsinkomens -> uitkeringen, zak- of kleedgeld

Slide 14 - Tekstslide

Soorten inkomsten
Inkomsten uit arbeid (werk)
  • Loon
  • Prestatieloon: bonus als je goed gewerkt hebt
  • Eindejaarsuitkering
  • Vakantiegeld
  • Inkomen uit natura: betaald worden met goederen of diensten (auto van de zaak, telefoon... )

Slide 15 - Tekstslide

Soorten inkomen
Inkomsten uit bezit
  • Rente (spaargeld)
  • Dividend (aandelen)
  • Winst (eigen bedrijf)
  • Huur (huis)
  • Pacht (grond)

Slide 16 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Dagelijkse uitgaven
  • Vaste lasten
  • Incidentele uitgaven
De gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
De uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)

Slide 17 - Tekstslide

Bedragen omrekenen
Kwartaal
Jaar
Week
Maand
Dag
x 4
x 12
x 52
x 365

Slide 18 - Tekstslide

Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.

Je koopkracht hangt af van:
  • je inkomsten;
  • de prijzen.

Slide 19 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 20 - Tekstslide

inkomensstijging > prijsstijging
koopkracht neemt toe
inkomensstijging < prijsstijging
koopkracht neemt af

Slide 21 - Tekstslide

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
  • Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid

Slide 22 - Tekstslide

Soorten inflatie
Inflatie: als producten duurder worden.

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.

Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.

Slide 23 - Tekstslide

Inflatie en deflatie
  • Stijging van prijspeil is er sprake van inflatie
- Geld wordt dus minder waard. BELANGRIJK

  • Daling van prijspeil is er sprake van deflatie
- Geld wordt dus meer waard. BELANGRIJK

  • De inflatie en deflatie wordt aangegeven met indexcijfers. Al deze indexcijfers worden de consumentenprijsindex (CPI) genoemd.


Slide 24 - Tekstslide

VRAGEN?
Ga bezig met de opdrachten van je boek of rekenboek!

Rekenen is enorm belangrijk voor de toets!

Slide 25 - Tekstslide