In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Stijlfiguren
Hyperbool, understatement, litotes en eufemisme
Slide 1 - Tekstslide
Vanwege grensoverschrijdend gedrag werden de hooligans beboet.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 2 - Quizvraag
Boer Johan heeft in de oogsttijd een agrarisch medewerker in dienst.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 3 - Quizvraag
‘Een beetje saaie film’, vond Hans, die de hele voorstelling had geslapen.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 4 - Quizvraag
Ze woont in een oud, goedkoop huurhuis, maar ze is niet onbemiddeld.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 5 - Quizvraag
Aan het eind van de wedstrijd waren we helemaal kapot.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 6 - Quizvraag
‘Ik heb een fiets met trapondersteuning’, zei de bejaarde, die moeiteloos 100 kilometer had afgelegd.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme
Slide 7 - Quizvraag
BEDRIJVENDE EN LIJDENDE VORM 3.4
VWO 2
Slide 8 - Tekstslide
Sleepvraag:
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
argumentatie-
structuur
aspecten-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
samenvatting van de verschillende onderdelen
inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of
stelling
Slide 9 - Sleepvraag
wat is géén tekststructuur
A
aspectenstructuur
B
verleden-heden-toekomsstructuur
C
beoordelingsstructuur
D
verklaringsstructuur
Slide 10 - Quizvraag
Jara /laat/ de hond /uit.
Wat is het onderwerp? Jara
Jara doet iets-> ze laat de hond uit
Als het ONDERWERP de handeling verricht van het WG noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.
Slide 11 - Tekstslide
De hond/ wordt/ door Jara/ uitgelaten.
Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten).
Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.
Slide 12 - Tekstslide
Omzetten bedrijvend ->lijdend
Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door.
In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.
Slide 13 - Tekstslide
Omzetten lijdend->bedrijvend
De doorbepaling wordt het onderwerp.
Het onderwerp wordt LV.
Haal uit het gezegde de vorm van 'worden' weg (= onvoltooide tijd) of verander het hulpwerkwoord zijn in de goede vorm van 'hebben' (=voltooide tijd).
Slide 14 - Tekstslide
Inna ontvangt een prijs.
A
lijdend
B
bedrijvend
Slide 15 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Inna ontvangt een prijs.
Slide 16 - Open vraag
Is de opdracht nu goed nagekeken door de juf?
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 17 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Is de opdracht nu goed nagekeken door de juf?
Slide 18 - Open vraag
Het jurkje werd door Simone gekocht.
A
Bedrijvend
B
Lijdend
Slide 19 - Quizvraag
Zet de zin om van bedrijvend <->lijdend
Het jurkje werd door Simone gekocht.
Slide 20 - Open vraag
Snap je hoe je de tijd van een zin kan bepalen?
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quizvraag
Snap je hoe je een zin van bedrijvend naar lijdend kunt omzetten?
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quizvraag
Grammatica woordsoorten
Slide 23 - Tekstslide
Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt
Slide 24 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Duidt een persoon of een ding aan.
Voorbeelden: ik, jij, hij, zij, het. Maar ook: mij, je, hem, haar.
En in het meervoud: wij, u, zij. Maar ook: ons, jullie, hen.
Kijk in het schema op bladzijde 112.
Slide 25 - Tekstslide
Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is
Slide 26 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is en staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
mijn (bez.vnw) fiets (zn)
onze (bez. vnw) tassen (zn)
jouw (bez. vnw) mooie (bn) auto (zn)
Die fiets is van mij (pers. vnw)
Slide 27 - Tekstslide
Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons
Slide 28 - Quizvraag
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd
Slide 29 - Quizvraag
Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp keert terug:
Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)
Het onderwerp verandert en het wederkerend voornaamwoord verandert mee.
Ik (ow) was me(zelf) (wed. vnw) . Hij (ow) scheert zich(zelf) (wed. vnw)
Slide 30 - Tekstslide
Samengevat
- Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan.
- Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
- Het enige wederkerige voornaamwoord is: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander)
- Bij een wederkerend voornaamwoord keert het onderwerp in de zin weder (het komt terug). Het hangt van het onderwerp af, welk voornaamwoord je gebruikt. Ik schaam me en jullie schamen je.
Slide 31 - Tekstslide
De regel:
Woorden als sommige, enkele, enige etc. schrijf je soms met een -n en soms zonder een -n.
Je schrijft alleen een -n als de zin aan 2 voorwaarden voldoet:
1. Het woord verwijst naar personen.
2. Het woord is zelfstandig gebruikt.
Slide 32 - Tekstslide
Zelfstandig???
Woorden als sommige, enkele, allen etc. kun je bijvoeglijk of zelfstandig gebruiken.
Denk aan het bijvoeglijk naamwoord.
Enkele eethuizen, sommige slangen, alle apothekers etc.
Alle aanwezigen kregen een gratis consumptie van het theater.
Aanwezigen = de aanwezige mensen.
Slide 33 - Tekstslide
Wel of niet zelfstandig?
De hele buurt liep mee om afscheid te nemen, enkele(n) bleven staan.
Bijna alle buren liepen mee om afscheid te nemen, enkele(n) bleven staan.
Slide 34 - Tekstslide
Uitzondering
1 groep die bestaat uit telwoorden die altijd met een -n worden geschreven.
Woorden als duizenden, tientallen, honderden, miljoenen.
Slide 35 - Tekstslide
Wel of geen -n? Sommige(n) kregen een extra kerstpakket
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 36 - Quizvraag
Wel of geen -n?
De vindicatleden hebben een busfeest gehouden, maar sommige(n) hebben niet meegefeest.
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 37 - Quizvraag
Met of zonder -n? Die boeken zijn al erg oud, maar sommige(n) zijn best leuk
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 38 - Quizvraag
Met of zonder -n? Die boeken zijn best oud, maar sommige(n) lezen ze al te graag.
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 39 - Quizvraag
Wel of geen -n? Alle klasgenoten hadden nieuwe kleren gekocht. Sommige(n) hadden een nieuwe spijkerbroek. Enkele(n) daarvan waren donkerblauw, maar de meeste(n) vonden de lichtblauwe het mooist
Slide 40 - Open vraag
Huiswerk: Kies zelf van de Test (bl. 91/92) 4 vragen uit die je maakt in je schrift. Hieronder plaats je een foto van het gemaakte werk. PW: wo. 20 jan. Te leren onderdelen: zie Magister/Agenda.
Slide 41 - Open vraag
Samenvatting
Telwoorden/bijvoeglijke naamwoorden als enkele, sommige, alle etc. schrijf je soms met een -n.