Cursus 1.1 Wat maken we? (2)

H1 Wat maken we? (1)
Woe 15 December 2021
Juf A.Majait

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H1 Wat maken we? (1)
Woe 15 December 2021
Juf A.Majait

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Introductie           (10 min)

  • Theorie                   (15 min)
  1. - Toegevoegde waarde
  2. - Kapitaal/kapitaalgoederen
  3. - Brutoloon/Nettoloon


  • Leerwerkboek     (15 min)
  • Quiz.                         (10 min)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan de leerling...
  1. Herkennen en uitleggen wat toegevoegde waarde is.
  2. Herkennen en uitleggen wat Kapitaal/kapitaalgoederen zijn. 
  3. Het verschil tussen Nettoloon/brutoloon berekenen.




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige les...
Cursus 1.1 Wat maken we (2)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskolom
A
Weg van grondstof naar product.
B
Samenwerkende bedrijven aan een product.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Producten maken met hulp van planten en dieren heten?
A
Agrarische bedrijven
B
Dierentuin
C
Tuinderij
D
Biologie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Productieweg
A
Van grondstof tot eindproduct.
B
Betrokken bedrijven.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om iets te produceren...
A
Is 1 bedrijf nodig
B
Zijn meestal meerdere bedrijven bij betrokken

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bedrijf dat iets maakt.
Bedrijven in de bosbouw.
De bewerkingen van grondstof tot eindproduct.
Bedrijven die samen voor de productie van een product zorgen.
Productieweg
Bedrijfskolom
Producent
Agrarisch bedrijf

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Productiefactoren
Om te kunnen produceren (dingen maken) heeft een bedrijf drie soorten dingen nodig:

1. Kapitaal 
2. Arbeid 
3. Natuur

Deze drie dingen noemen we de productiefactoren

Slide 10 - Tekstslide

Producten: Iets dat gemaakt of ontstaan is
Goederen: Bezit/eigendom.
Diensten: Een dienst is arbeid die men ten behoeve van anderen verricht.

Je koopt boodschappen in de supermarkt (goederen), laat je adviseren door een hypotheekadviseur (dienst), schaft een nieuwe smartphone aan (goederen) of gaat naar de kapper voor een nieuwe haircut (dienst). In de economie worden 'goederen en diensten' aangeduid als zaken waarmee behoeften worden bevredigd.
Productiefactoren
1. Kapitaal:
  • Geld en goederen. Om bijv: kapitaalgoederen (machines/apparaten) te kopen.

2. Arbeid: 
  • Het werk dat mensen doen.

3. Natuur: 
  • Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen (olie, gas, maar ook vruchtbare aarde).

Slide 11 - Tekstslide

Producten: Iets dat gemaakt of ontstaan is
Goederen: Bezit/eigendom.
Diensten: Een dienst is arbeid die men ten behoeve van anderen verricht.

Je koopt boodschappen in de supermarkt (goederen), laat je adviseren door een hypotheekadviseur (dienst), schaft een nieuwe smartphone aan (goederen) of gaat naar de kapper voor een nieuwe haircut (dienst). In de economie worden 'goederen en diensten' aangeduid als zaken waarmee behoeften worden bevredigd.
Productie
Productiefactoren
1. Kapitaal
Productiemiddelen, zoals machines of een gebouw
2. Arbeid
Natuur
Mensen die het werk uitvoeren
Grond en grondstoffen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaal en kapitaalgoederen

Kapitaal: geld en goederen.

Kapitaalgoederen: hulpmiddelen bij productie zoals gebouwen, machines en gereedschappen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Toegevoegde waarde
Bij iedere bewerking krijgt een product meer waarde. Door deze toegevoegde waarde wordt de prijs van het product steeds hoger.

Een aardappelboer verkoopt zijn aardappelen bijvoorbeeld niet direct aan een winkel of klant maar aan een groothandel. Die verkoopt dat het product weer door aan de winkels en levert een dienst. Deze dienst is in dit geval de toegevoegde waarde

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bruto en netto loon
Voor arbeid krijg je loon.
De werkgever betaalt zijn werknemers per uur een brutoloon
Hier houdt hij loonbelasting en sociale premies op in.
Dat wat overblijft is voor de werknemer en noem je het nettoloon

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Basis/kader. Blz. 10-13.
Opdracht 6 t/m 11

Kader/TL. Blz 10-13.
Opdracht 6 t/m 17.

timer
18:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je:
A
Productiefactoren
B
Toegevoegde waarde
C
Kapitaal
D
Kapitaalgoederen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kapitaalgoederen zijn:
A
Het werk dat mensen doen.
B
Dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid.
C
Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
Hulpmiddelen bij de productie. Denk aan machines.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daan verdient 2300 euro bruto in de maand. Er wordt 400 euro ingehouden aan loonheffing. Wat verdient Daan netto?
A
2300 euro
B
1800 euro
C
2700 euro
D
1900 euro

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loes verdient 1900 euro bruto per maand. Haar nettoloon is 1350 euro. Hoe veel loonheffing is er van haar bruto loon ingehouden?
A
450 euro
B
550 euro
C
650 euro
D
750 euro

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan de leerling...
  1. Herkennen en uitleggen wat toegevoegde waarde is.
  2. Herkennen en uitleggen hoe wat Kapitaal/kapitaalgoederen zijn. 
  3. Verschil tussen Nettoloon/brutoloon berekenen.




Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies