Ontwikkelingspsychologie_Verdieping_PW_23-12-2022

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Voor ieder mens gelden dezelfde menselijke behoeften. Naast de basisbehoeften (eten, drinken, slapen etc.) is het emotionele welbevinden van wezenlijk belang. Mensen hebben het nodig om zich veilig, verbonden, competent en gewaardeerd te voelen en om zelf regie op hun eigen leven te kunnen uitoefenen. Deze behoeften zijn aanwezig vanaf de geboorte en blijven het hele leven van belang.

Slide 3 - Tekstslide

Eerste individuatiefase
Identificatiefase
Adaptatiefase
Eerste socialisatiefase
Realiteits-
bewustwording
6-18 maanden
7-12 jaar
3-7 jaar
0-6 maanden
18-36 maanden

Slide 4 - Sleepvraag

Fasen emotionele ontwikkeling 

Adaptiefase 0 - 6 maanden
Eerste socialisatiefase 6 - 18 maanden
Eerste individualisatiefase 18 - 36 maanden 
Identificatiefase 3 - 7 jaar
Realiteitsbewustwording 7 - 12 jaar 

Slide 5 - Tekstslide

Adaptiefase

Slide 6 - Woordweb

Adaptiefase 0 - 6 maanden
- Adaptie 
- Contact met volwassenen tussen 0 - 2 maanden via nabijheidszintuigen 
- Ontwikkeling interactie na +/- 2 maanden door akoestische en visuele prikkels
- 'Weg = weg' 
- Gehechtheidsgedrag vanaf +/- 5 maanden zichtbaar 

Slide 7 - Tekstslide

Passende begeleidingsstijl bij de eerste adaptatiefase 
- Gericht om bij te dragen aan het psychofysiologisch evenwicht.
- Zorgen voor rust en ontspanning, regelmaat in activiteit en inactiviteit. 
- Lichaamstaal in overeenstemming met de uitgezonden boodschap. 
- De ondersteuning is in deze fase gericht op bescherming tegen te intensieve of te veel verschillende prikkels.
- Door goede zorg en bevrediging van basale behoeftes, wordt vertrouwen opgebouwd. Met vertrouwen wordt de basale emotionele veiligheid bedoeld. Dit is onverbrekelijk verbonden met een veilige gehechtheid


Slide 8 - Tekstslide

Eerst socialisatiefase

Slide 9 - Woordweb

Eerste socialisatiefase 6 – 18 maanden
- De gehechtheidsrelatie tussen het kind en zijn belangrijke verzorgers staat centraal. 
- Het kind heeft nog weinig besef dat het een zelfstandig wezentje is en ‘weg’ is nog steeds ‘weg’. 
- Rond de 9 maanden gaat het kind een beroep doen op de ouder om zijn stress te reguleren. 


Slide 10 - Tekstslide

Passende begeleidingsstijl bij de eerste socialisatiefase 
- Gericht op het bewerkstelligen van basale emotionele veiligheid die gebaseerd is op vertrouwen in de voorspelbare begeleider. 
- Lichamelijk contact, in het zicht zijn, voorspelbaarheid in doen en laten, vaste rituelen en ritmes dragen hieraan bij. 
- Vanuit een veilige nabijheid kan gestimuleerd worden om op onderzoek uit te gaan: eenvoudig in/uit materiaal, actie/reactiespel, sensorisch ontdekken. 
- De communicatie bestaat uit lichaamstaal en korte zinnetjes (één- of tweewoords) gekoppeld aan het hier en nu. Aanraken en oogcontact maken alvorens je de boodschap overbrengt, is belangrijk.

Slide 11 - Tekstslide

Eerste individuatiefase (18 – 36 maanden)
- Autonomie 
- Eigen wil en alles zelf willen doen ook als dat nog niet zelf lukt
- Woorden: 'nee' en 'ik' 
- Egocentrisch denken 
- Volwassenen iets meer op achtergrond, maar wel in het zicht 
- Gevoelens van trots, angst, verdriet, jaloezie en liefde


Slide 12 - Tekstslide

Passende begeleidingsstijl bij de eerste individuatiefase 
- Begeleiding is in deze fase gericht op het vergroten van autonomie, echter binnen duidelijke grenzen en aangegeven keuzes of structuur.
- Een vertrouwensrelatie wordt opgebouwd en in stand gehouden door een benadering die een zekere houvast biedt. 
- Je bent voorspelbaar en betrouwbaar waardoor de ander zich veilig voelt. 

Slide 13 - Tekstslide

Identificatiefase

Slide 14 - Woordweb

Identificatiefase (3 – 7 jaar)
- Het kind wordt steeds ‘zelfstandiger’, stelt zich actiever op en neemt initiatieven ten opzichte van anderen en activiteiten.
- De onrijpheid in het denken zorgt ervoor dat ze elkaar kunnen kwetsen of pijn doen. Ze hebben nog onvoldoende zicht op hoe hun doen en laten overkomt op de ander.
- Peuters spelen nog voornamelijk naast elkaar, kleuters steeds meer met elkaar. 

Slide 15 - Tekstslide

Passende begeleidingsstijl bij de identificatiefase 
- Het kind is in deze fase afhankelijk van belangrijke anderen wat betreft het bijbrengen en corrigeren van zijn gedrag en zijn denken. Dit kan hij nog niet voldoende zelf.
- Bied ruimte voor fantasie. Corrigeer alleen als de fantasieverhalen een gevoel van onveiligheid of angst geven. Het waarom wordt steeds belangrijker en brengt de realiteitszin op gang.  Jouw correcties, suggesties en woorden brengen de realiteitszin op gang. Daardoor wordt het vermogen om rekening te houden met een ander ontwikkeld. 
- Het accent in de begeleiding verschuift in deze fase steeds meer van samen doen naar stimuleren tot zelf doen en zelf oplossingen bedenken.


Slide 16 - Tekstslide

Realiteitsbewustwording

Slide 17 - Woordweb

Realiteitsbewustwording (7 – 12 jaar)
- Logisch denken, waardoor het oorzaak en gevolg aan elkaar gaat koppelen en rekening gaat houden met reële situaties.
- Als eerdere fasen goed doorlopen zijn, heeft het kind in toenemende mate zelfvertrouwen en voldoende eigenwaarde om tot prestaties te komen. 
- Het kind maakt zich sociale regels eigen, leert verantwoordelijk te zijn, heeft een geïnternaliseerd geweten, kan samenwerken en ontwikkelt vriendschappen. 
- Naarmate kinderen ouder worden gaan zij meer coöperatief spelen, met als doel samen iets te bereiken. 

Slide 18 - Tekstslide

Passende begeleidingsstijl bij de realiteitsbewustwording 
- Cognitieve vermogens groeien naarmate het kind daarvoor de gelegenheid, de rust, de ruimte en de tijd krijgt. 
- Begeleiding in deze fase is met name gericht op stimuleren van zelfstandigheid en zelfvertrouwen. Begeleiding en ondersteuning op afstand, steunend en voorwaardenscheppend voor maximale zelfverantwoordelijkheid, maar niet betuttelend. 
- Begeleider is inzicht gevend; geeft vanuit een vertrouwensrelatie positieve feedback, helpt bij het maken van belangrijke keuzes, is een rolmodel, maakt loyaliteitsconflicten inzichtelijk. 

Slide 19 - Tekstslide

Maak het woord af:

F . . S . V . . L . C H . I . G
timer
0:45

Slide 20 - Open vraag

Vanuit de psychologie bestaan er verschillende manieren om tegen gedrag aan te kijken.

Wat wordt bedoeld met ‘gedrag ontstaat niet in isolatie’?
A
Er bestaat een wisselwerking tussen cognitieve processen en leerervaringen
B
Erfelijkheid speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van gedrag
C
Gedrag wordt gevormd door de sociale en culturele context waarin mensen leren
D
Gedrag ontstaat vanuit zichtbare en onzichtbare processen

Slide 21 - Quizvraag

Interne factoren, zoals mentale processen, sturen ons gedrag aan.
Wat wordt verstaan onder het mentale proces ‘waarneming’?
A
Besef hebben van je omgeving
B
De opname van prikkels uit de omgeving
C
Een blijvende verandering in ons geheugen
D
Interpreteren en begrijpen van een prikkel

Slide 22 - Quizvraag

Wat is ‘socialisatie’?
A
Al het bedoelde en onbedoelde leren, door en van anderen
B
Automatische reactie op een prikkel
C
Een gemeenschappelijke serie van gedragingen en gewoonten
D
Overerving van gunstige eigenschappen en kenmerken

Slide 23 - Quizvraag

Wat is ‘identificatie’?
A
De dwang die gepaard gaat met socialisatie
B
Het gedrag van anderen nadoen
C
Leren van het gedrag van anderen
D
Willen zijn zoals degene die je nadoet

Slide 24 - Quizvraag

Maak het woord af:

F . . S . V . . L . C H . I . G
timer
0:45

Slide 25 - Open vraag

Bowlby stelde dat baby’s een aangeboren neiging hebben om zich te hechten aan een voor hen belangrijke volwassene.

Wat is essentieel voor de totstandkoming van een veilige hechting?
A
Opvoeders die het kind vertrouwen
B
Initiatief van een kind
C
Sensitief opvoedgedrag van opvoeders
D
Een kind dat zichzelf kan troosten

Slide 26 - Quizvraag

De menselijke ontwikkeling kent gevoelige periodes.
Welke bewering hoort bij deze gevoelige periodes?
A
Binnen een strikt vastgestelde tijd moet een vaardigheid verworven worden
B
Sommige ervaringen zijn extra belangrijk op specifieke momenten in de ontwikkeling
C
Het volledige ontwikkelingpotentieel wordt niet bereikt binnen deze periode
D
Iedereen leert hetzelfde op precies hetzelfde kritische moment

Slide 27 - Quizvraag

Welk ontwikkelingsaspect kent duidelijk een gevoelige periode?
A
Hechtingsrelatie met opvoeder
B
Leren rekenen
C
Zindelijk worden
D
Leren kruipen en lopen

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent ‘animisme’?
A
Een eigen persoonlijkheid ontwikkelen
B
Hypothetisch kunnen redeneren
C
Levenloze voorwerpen als levend fantaseren
D
Zichzelf als middelpunt van de wereld zien

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord kun je maken?
A L T K N E B S E R L
timer
0:45

Slide 30 - Open vraag

Hoe keek de psycholoog Vygotsky aan tegen het leerproces van kinderen?
A
Een kind bereikt alleen met hulp zijn daadwerkelijke ontwikkelingspotentieel
B
Een kind is bereid te leren, maar moet hier wel bij geholpen worden
C
Een kind bereikt zelfstandig zijn potentiële ontwikkelingsniveau
D
Een kind is niet bereid om te leren en moet hiertoe gestimuleerd worden

Slide 31 - Quizvraag

Hoe kun je een kind in de ‘zone van naaste ontwikkeling’ uitdagen om het naar zijn potentiële ontwikkelingsniveau te brengen? Licht je antwoord toe aan de hand van een voorbeeld.

Slide 32 - Open vraag

Zone van naaste ontwikkeling
Goed: Je moet jouw begeleiding inzetten op het niveau dat ligt tussen het daadwerkelijke niveau, dat wat het kind zelf bereikt door individuele probleemoplossing en het potentiële niveau; het niveau dat het kind kan bereiken met wat hulp. Een kind kan bijvoorbeeld plussommen onder de tien redelijk gemakkelijk zelfstandig oplossen, maar minsommen niet. Je kunt het kind uitdagen op deze minssommen en hier samen met het kind aan werken.
Gedeeltelijk goed: Je moet tussen het niveau van het daadwerkelijke en het potentiële niveau van het kind zitten. Bijvoorbeeld moeilijkere sommen aanbieden dan het kind zelf op kan lossen.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het minst ontwikkelde zintuig bij een pasgeboren baby?
A
Het zicht
B
De smaak
C
De tastzin
D
Het gehoor

Slide 34 - Quizvraag

Hoe kan ondervoeding tijdens de babytijd voor sociale problemen in de peutertijd zorgen? Licht je antwoord toe met een voorbeeld.

Slide 35 - Open vraag

Ondervoeding 
Goed: Door voedseltekort groeit een baby niet optimaal. Terwijl de lichamelijke groei juist van invloed is op alle andere ontwikkelingsdomeinen. Voedseltekort kan dus leiden tot ontwikkelingsproblemen op verschillende gebieden, zoals op sociaal vlak. Een kind kan bijvoorbeeld vaak ziek zijn door ondervoeding, waardoor het niet naar een peuterspeelzaal kan of met andere kinderen kan ‘oefenen’ met sociaal gedrag.
Gedeeltelijk goed: Door voedseltekort kan het kind niet groeien en zich verder ontwikkelen.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is de belangrijkste reden dat samenspelen tijdens de peuterfase nog lastig is?
A
Peuters hebben nog geen zelfcontrole ontwikkeld
B
Peuters kunnen nog niet het perspectief van een ander innemen
C
Peuters zijn dwars, koppig en worden snel driftig
D
Peuters zijn nog geen gehechtheidsrelatie aangegaan

Slide 37 - Quizvraag

Tijdens de eenkennigheidsfase wil een kind alleen contact met de persoon die het dichts bij hem staat.
Rond welke periode start gemiddeld genomen deze eenkennigheidsfase?
A
Rond de vier maanden
B
Rond de zeven maanden
C
Rond het 1e jaar
D
Rond het 2e jaar

Slide 38 - Quizvraag

Kijk goed naar het plaatje ...
timer
0:30

Slide 39 - Tekstslide


Hoeveel ballen hangen er in de boom?
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 40 - Quizvraag

Rond de ........
jaar kan een kind realistischer denken en begint het een onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid.
A
4
B
6
C
5
D
7

Slide 41 - Quizvraag

Welk woord ontbreekt?

Slide 42 - Tekstslide


You'd better watch out, you'd better not ...
A
Fly
B
Cry
C
Die
D
Try

Slide 43 - Quizvraag


Simply having...
A
a Happy New Year
B
a White Christmas
C
a Wonderful Christmas Time
D
a Wonderful Christmas Tree

Slide 44 - Quizvraag


Het was kerstochtend ...
A
1951
B
1961
C
1971
D
1981

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Video

Slide 47 - Tekstslide