Grammatica zinsontleding - Herhaling lj 1 t/m lv

welkom klas 7
welkom groep 7!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

welkom klas 7
welkom groep 7!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een tijdschrift staat een stukje over een hardloopwedstrijd.
De circa 300 Nederlandse loopsters, bijna allemaal vrouw, hebben in totaal een bedrag van €530.000,- opgehaald. (Balans)
Dat is knap van de loopsters, maar met de zin is wel iets vreemds aan de hand. Hoe kun je de zin repareren? Met a, b, c of d?

De 300 Nederlandse … bijna allemaal vrouw, hebben €530.000,- opgehaald.
A
hardloopsters
B
lopers
C
mannen
D
rensters

Slide 2 - Quizvraag

b. lopers. Er stond in de zin dat de loopsters ‘bijna allemaal’ vrouw waren. Maar loopsters zijn ALTIJD vrouw, een loper niet. Die kan man of vrouw zijn. Je kunt dus wel zeggen: de circa 300 Nederlandse lopers, bijna allemaal vrouw, hebben in totaal een bedrag van €530.000,- opgehaald.
planning
  • bespreken toets Spelling (10 min)
  • herhalen grammatica zinsdelen (30 min)
  • aan de slag (10 min)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

totaal score: 42 punten
37,5 - 40,5 = uitmuntend
34,5 - 37 = zeer goed
31,5 - 34 = goed
27,5 - 31 = ruim voldoende
24,5 - 27 = voldoende
22 - 24 = matig
minder dan 21 = onvoldoende

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica: Zinsontleding
Herhalen H1 t/m H3
- persoonsvorm
- zinsdeelproef
- onderwerp
- gezegde: werkwoordelijk + naamwoordelijk
- lijdend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het eerste zinsdeel dat je zoekt als je een zin gaat ontleden?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je nadat je de pv hebt gevonden?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
A
De juf legt l het l mij l uit.
B
De juf l legt l het mij l uit.
C
De l juf l legt l het l mij l uit.
D
De juf l legt l het l mij l uit.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsontleding
- Een zin ontleed je altijd in een vaste volgorde.

- Elke zin heeft in ieder geval twee zinsdelen, anders is het geen zin.

- Elke zin heeft een persoonsvorm nodig.

- De persoonsvorm vind je op drie manieren:
1. een vraagzin maken van de zin: het eerste werkwoord is de pv
2. door de zin van tijd te veranderen (tijdproef).
3. door de zin van getal te veranderen (getalproef)

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke werkwoorden bestaat het gezegde van de zin?
A
de persoonsvorm
B
de andere werkwoorden die je bij stap 2 hebt gevonden
C
alle werkwoorden bij elkaar
D
werkwoorden? wat zijn dat?

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is een naamwoordelijk gezegde opgebouwd?
A
ow + pv + nw deel
B
pv + alle ww in de zin
C
ow + pv + alle ww in de zin
D
pv + alle ww in de zin + nw deel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier(en) vind je het onderwerp van de zin?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp
Let op
Voordat je leert hoe je het lijdend voorwerp (lv) kunt herkennen, moet je weten dat niet elke zin een lv in zich heeft.
Het ligt aan de werkwoorden in de zin.
Dat  laat ik jullie zien met een voorbeeld.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan
bij het werkwoord
eten?

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp (vervolg)
Als een zin een lijdend voorwerp heeft, moet er een werkwoord in staan dat iets doet. 
Zoals bijvoorbeeld eten. Je kunt namelijk iets eten.
andere voorbeelden:
poetsen. Je kunt ook iets poetsen.
slaan. Je kunt namelijk iets of iemand slaan.
Maar niet bij het werkwoord slapen. Je kunt niet iets slapen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp (vervolg)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp waar iets mee gebeurt.
Om het lijdend voorwerp (lv) te vinden heb je dus de werkwoorden nodig, maar ook het onderwerp van de zin.

Je vindt het lv door de vraag te stellen:
Wat (of wie) + wg + ow?
Bijv: Soms wil ik mijn irritante broertje slaan.
Vraag: Wat of wie wil ik slaan? mijn irritante broertje.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Ik kan deze zin ontleden.
A
ik
B
kan
C
kan ontleden
D
deze zin

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En nu: 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies