objectief - subjectief

• Zorg en Welzijn
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Wat gaan we doen vandaag?

- voordeel -voorbeeld

- objectief - subjectief 

- Oefeningen objectief/ subjectief

- kostenberekening

Na deze les kun je of weet je

• benoemen wat objectief is.
• benoemen wat subjectief is. 
• het verschil benoemen tussen objectief en subjectief observeren. 
• hoe een kostenberekening in het CSPE moet
• het verschil tussen voorbeeld en voordeel

objectief - subjectief

Objectief = waarnemen zonder oordeel

Subjectief = waarnemen met een oordeel

Voordeel

iets gunstigs of nuttigs, soms in vergelijking met iets anders

Voorbeeld

voor·beeld (het; o; meervoud: voorbeelden)

1 iets dat nagemaakt of nagedaan moet of kan worden

2 iets waarnaar je je richt: neem een voorbeeld aan je broer

3 toelichtend geval uit de praktijk: geef eens een beter voorbeeld

Objectief of subjectief?
Masja komt huilend het KDV binnen en roept dat bij mama wil blijven.

1. Objectief
2. Subjectief

Objectief of subjectief?
Samira was erg slordig aangekleed vandaag.

1. Objectief
2. Subjectief

Objectief of subjectief?
Liz heeft haar haar geverfd en nu is het groen.

1. Objectief
2. Subjectief

Objectief of subjectief?
De hele klas heeft een voldoende voor de rekentoets

1. Objectief
2. Subjectief

Objectief of subjectief?
De groep is druk, iedereen loopt door elkaar heen en het is een troep.

1. Objectief
2. Subjectief

Geef een objectieve beschrijving van wat je op de volgende foto ziet

Geef een objectieve beschrijving van wat je op deze foto ziet

Geef een subjectieve beschrijving van wat je op deze foto ziet

Filmpje

Bekijk het filmpje. Geef na afloop twee objectieve en twee subjectieve beschrijvingen. 

Wat gaat ze doen? Delen of niet???

1. Ze gaat delen
2. Ze gaat niet delen
3. Ze deelt wel alleen het is nog niet eerlijk
4. Ze deelt pas nadat ze 5 kikkers heeft verstopt.

Benoem een aantal situaties.
Begin met
Objectief of subjectief:

Afsluiting

Wat is het verschil tussen
objectief en subjectief?

Objectief

Subjectief

Een jongen loopt naar het toilet.

Een student heeft tijdens de les tien vragen gesteld.

Zij was erg lelijk gekleed.

Mijn vriendin werd onterecht beschuldigd. 

De man draag een groene trui.

Zoals altijd is die vrouw van bio weer chagrijnig.