werkwoord faire in de tegenwoordige en de passé composé
Voca van A B E F
phrases-clés van C
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
HV2 - chapitre 7
werkwoord faire in de tegenwoordige en de passé composé
Voca van A B E F
phrases-clés van C
Slide 1 - Tekstslide
www.bing.com
Slide 2 - Link
Slide 3 - Video
Passé composé met "faire"
Voltooid tegenwoordig tijd ( doen/ maken)
avoir + fait ( gedaan/ gemaakt J'ai fait Ik heb gemaakt tu as fait jij hebt gemaakt Il/ elle/ on a fait Hij/ zij / men heeft gemaakt Nous avons fait wij hebben gemaakt Vous avez fait Jullie hebben gemaakt ( u hebt gemaakt) Ils / elles ont fait Zij hebben gemaakt
Slide 4 - Tekstslide
Les sports |Faire + du / de la / de l'
1.
2.
3.
4.
5.
Faire du cheval
Faire de la natation
Faire du ski
Faire du jogging
Faire du vélo
Slide 5 - Sleepvraag
faire in de présent / tegenwoordige tijd:
je____ (faire)
A
faire
B
fais
C
fait
D
faise
Slide 6 - Quizvraag
faire in de présent / tegenwoordige tijd: Vous ( faire)
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font
Slide 7 - Quizvraag
faire in de présent / tegenwoordige tijd: Vous ( faire) ...... de bruit.
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font
Slide 8 - Quizvraag
faire in de présent / tegenwoordige tijd:
nous ____ (faire)
A
fairons
B
fons
C
faisons
D
faites
Slide 9 - Quizvraag
J'ai fairé
A
Goed
B
Fout
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de passé composé van faire? Zet: je fais in de passé composé