2.1 Stoffen in huis

Creëren 
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Creëren 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Terugblik stoffen in huis
Onderzoek isoleren

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de lessen kun je:
  • uitleggen hoe je stoffen kunt herkennen
  • uitleggen uit welke stappen een onderzoek bestaat;
  • een onderzoek uitvoeren
  • onderzoeksresultaten uitwerken met een tabel en diagram;
  • een goed onderzoeksverslag schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Stoffen in huis

Slide 4 - Tekstslide

Stoffen in huis
Hoe kun je de verschillende stoffen herkennen of van elkaar onderscheiden?

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  •     Je kunt vier stofeigenschappen benoemen die gebruikt worden om      stoffen te herkennen.
  •     Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen
  •     Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
  •     Je kunt de betekenis van gevarensymbolen beschrijven.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat zijn de stofeigenschappen van een kopje koffie?
A
Temperatuur en smaak
B
Smaak en kleur
C
Kleur en temperatuur
D
Kleur en prijs per kilo

Slide 8 - Quizvraag

De stofeigenschappen van alcohol zijn:
A
Gewicht en geur
B
Kleur en geur
C
Brandbaarheid en geur
D
Kleur en brandbaarheid

Slide 9 - Quizvraag

Stofeigenschappen
Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen.
  • kleur
  • geur
  • smaak
  • brandbaarheid

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden
geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine;

kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs;

smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout;

brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet.

Slide 11 - Tekstslide

In een fles zit een heldere, kleurloze vloeistof met een sterke geur.

Welke stof zou het kunnen zijn?
A
alcohol
B
olijfolie
C
suiker
D
water

Slide 12 - Quizvraag

Welke stof herken je aan de smaak:
A
koper
B
zout
C
chloor
D
diesel

Slide 13 - Quizvraag

Welke stof herken je aan de kleur:
A
koper
B
zout
C
chloor
D
diesel

Slide 14 - Quizvraag

Welke stof herken je aan de brandbaarheid:
A
koper
B
zout
C
chloor
D
diesel

Slide 15 - Quizvraag

Welke stof herken je aan de geur:
A
koper
B
zout
C
chloor
D
diesel

Slide 16 - Quizvraag

Stoffen en veiligheid
Een stof kan bijvoorbeeld gevaarlijk zijn:
  •     als je de stof inademt;
  •     als je de stof inslikt;
  •     als je de stof op je huid, in je ogen of op je kleren krijgt;
  •     als je er met vuur bij komt;
  •     als je de stof met een andere stof mengt.

Slide 17 - Tekstslide

Veilig onderzoeken

Slide 18 - Tekstslide

Je hebt een pot waarin een onbekende stof zit.

Op welke manieren kun je veilig bepalen welke stof het is?
A
ruiken
B
proeven
C
testen op brandbaarheid
D
kijken van welk materiaal de pot is gemaakt

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

corrosief; kan materialen, ogen en huid ernstig aantasten
explosief; kan door een vonk of schok ontploffen

Slide 21 - Tekstslide

Oxiderend; kan brandbare stoffen heviger laten branden
(licht) ontvlambaar; kan heel gemakkelijk in brand vliegen

Slide 22 - Tekstslide

schadelijk, irriterend; is schadelijk, kan ogen en huid irriteren
giftig; kan je ernstig ziek maken / dodelijk zijn

Slide 23 - Tekstslide

Dit symbool betekent:
A
gevaarlijk
B
schadelijk
C
giftig
D
brandbaar

Slide 24 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
explosief
B
licht ontvlambaar
C
brandbevorderend
D
corrosief

Slide 25 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
schadelijk
B
giftig
C
brandbaar
D
onhoudbaar

Slide 26 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
licht ontvlambaar
B
corrosief
C
giftig
D
explosief

Slide 27 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
giftig
B
explosief
C
corrosief
D
brandbaar

Slide 28 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
oxiderend
B
licht ontvlambaar
C
onbrandbaar
D
corrosief

Slide 29 - Quizvraag

Extra: H-zinnen en P-zinnen
H-zin
Waarschuwing die aangeeft voor welke gevaren je moet oppassen wanneer je met een bepaalde stof werkt.
De H staat voor Hazard = gevaar.

Bijvoorbeeld: veroorzaakt ernstige oogirritatie

Slide 30 - Tekstslide

Extra: H-zinnen en P-zinnen
P-zin
Waarschuwing die aangeeft welke voorzorgsmaatregelen je moet nemen wanneer je met een bepaalde stof werkt.
De P staat voor preventie / Precaution = voorzorgsmaatregel.

Bijvoorbeeld: oogbescherming dragen

Slide 31 - Tekstslide

Gootsteenontstopper
Gootsteenontstopper is een schadelijke stof. Het kan je ogen en je huid ernstig aantasten.

De H-zin maakt het gevaar duidelijk, zoals in H319: veroorzaakt ernstige oogirritatie.

In de P-zinnen staan passende voorzorgsmaatregelen, zoals in P280:    beschermende handschoenen,  oogbescherming,
beschermende kleding dragen.

Slide 32 - Tekstslide

Evaluatie Leerdoelen
  •     Je kunt vier stofeigenschappen benoemen die gebruikt worden om      stoffen te herkennen.
  •     Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen
  •     Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
  •     Je kunt de betekenis van gevarensymbolen beschrijven.
  •     Je kunt het verschil uitleggen tussen H- en P-zinnen. (plusstof)

Slide 33 - Tekstslide

Onderzoek doen
Je doet onderzoek:
  • om de theorie beter te begrijpen;
  • om te leren werken met een meetinstrument of apparaat;
  • of om een nieuw verschijnsel te onderzoeken.

Slide 34 - Tekstslide

Onderzoek doen
Bij een experiment volg je stappen:

  1. Experiment bedenken en voorbereiden
  2. Experiment uitvoeren
  3. Experiment uitwerken en presenteren

Slide 35 - Tekstslide

1. Experiment bedenken en voorbereiden
Het begint bij een waarneming waar je nieuwsgierig naar wordt. 

De Onderzoeksvraag is de vraag die aangeeft wat je wilt onderzoeken.


Slide 36 - Tekstslide

1. Experiment bedenken en voorbereiden

De voorspelling/hypothese is je verwachting van de uitkomst van je experiment.


Slide 37 - Tekstslide

1. Experiment bedenken en voorbereiden
Je moet bij het experiment zorgen dat je eerlijk vergelijkt.



    Slide 38 - Tekstslide

    1. Experiment bedenken en voorbereiden

    In je werkplan noteer je welke waarnemingen je gaat doen en welke grootheden je gaat meten. Je bedenkt welke meetinstrumenten je nodig hebt en wat het meetbereik en het schaaldeel moet zijn. 

    Slide 39 - Tekstslide

    2. Experiment uitvoeren
    Tijdens de uitvoering volg je de stappen van je werkplan. 
    Je noteert je waarnemingen en metingen op. 
    Ook dingen die afwijken van je werkplan noteer je. 

    Slide 40 - Tekstslide

    3. Experiment uitwerken en presenteren
    Verslag schrijven:
    • naam, klas, datum en namen van je medeleerlingen als je hebt samengewerkt;
    • titel van het experiment;
    • onderzoeksvraag en voorspelling; 
    • tekening of foto van de opstelling met een lijstje van de materialen en meetinstrumenten die je gebruikt;
    • werkwijze hoe je de proef hebt uitgevoerd, waarop je hebt gelet om nauwkeurig te werken, en welke bijzondere dingen er zijn gebeurd;
    • waarnemingen en meetwaarden in tabellen en diagrammen;
    • conclusie: antwoord op de onderzoeksvraag.

    Slide 41 - Tekstslide

    Isoleren
    Video 

    https://schooltv.nl/video/nieuws-uit-de-natuur-isolatie-1/#q=isoleren

    Slide 42 - Tekstslide

    Aan de slag

    • Nakijken stoffen in huis
    • Verslag schrijven isoleren
    • Eerste stappen kun je nu al schrijven. 
    • Volgende week proefje. 

    Slide 43 - Tekstslide

    Slide 44 - Tekstslide

    Slide 45 - Tekstslide

    Slide 46 - Tekstslide

    Slide 47 - Tekstslide

    Slide 48 - Tekstslide

    Slide 49 - Tekstslide